weinig om mijn leven.... tenzij.... tenzij.... - En eensklaps schoot er een traan in zijn oog, terwijl zijne borst pijnlijk opzwol.
- En dan? - vroeg Van den Bossche met zijn scherp oog den openhartigen ambachtsman tot in de ziel ziende.
- En dan, mijne moeder, mijne brave moeder, die van verdriet sterven zou! - En de smid verstikte bijna, van het geweld dat hij deed om de snikken te verkroppen, die uit zijne borst wilden opwellen.
- Uwe moeder? - glimlachte de andere pijnlijk. - Ah! dan hebt gij toch iemand die u den moed van niet te sterven geven zal.... uwe moeder! ha! het is dan om haar geen verdriet aan te doen, dat gij geenen vrede maken zult!.... Het is mij aangenaam door uwe moeder beschermd te zijn! - en hij deed alsof hij lachte.
De smid snoof eens, als een wild dier dat doodelijk getroffen wordt; dan nam hij zijnen hamer en zwaaide hem zoo vreeselijk rond, dat Pieter er inwendig van rilde. Maar deze was te behendig om zijnen schrik te verraden. Met eene gemaakte koelbloedigheid zag hij den hamer op zich nedervallen en de Bruggeling was zoodanig door die kalmte getroffen, dat hij zijn wapen ter zijde deed glijden en het op eene tafel nedersloeg, waarvan een spaander naast het hoofd van den Gentschen kapitein vloog.
- Ik plet, - schreeuwde de Cycloop - ik plet aldus, al wie mij zulken hoon nog toewerpen durft!
- 't Is jammer dat gij mijne tafel hebt geschonden; - antwoordde de andere met eene tergende spotternij.
Eene soort van schuim bobbelde op de saamgetrokken lippen van den smid, en Pieter in zijnen zetel nederduwende, galmde hij uit:
- Duivelsche man, wezen dat met de booze geesten omgaat en eene zielenmacht bezit, die mij onbekend is; gij beheerscht mij, dat mijne razernij op uwe kalmte, gelijk den gloed van het ijzer, in het water, sissend wegkaatst; gij beheerscht mij zoodanig dat gij tot zelfs den hoon voor mij dragelijk maakt. Doch om u te bewijzen dat gij in uwe beleediging schandelijk liegt, zweer ik hier bij al wat heilig is.... zweer ik hier bij den hamer die mij zoo menigmaal het leven redde, op het hoofd mijner moeder, welke ik meer nog dan God bemin... dat ik mijne moeder aan mijne overtuiging, aan mijnen plicht zou kunnen opofferen, en zelfs voor mijne oogen zien sterven!
En terwijl de ambachtsman dezen vreeselijken eed zwoer, beefde de hand, waarmede hij Pieter in zijnen stoel knelde. Zijne opgezwollen wang, de oogen die hem bijna uit het hoofd kwamen, konden genoeg bewijzen hoe folterend hij leed; ook viel hij afgemat in zijnen zetel, zoodra hij zijne ijselijke woorden uitgesproken had.
- Ik geloof u, - hernam Pieter met eene fabelachtige onverschilligheid. - Ik meende het ook zoo stellig niet.... ik heb mij waarschijnlijk bedrogen. Maar zeg mij dan eens kalm, waarom gij den vrede verlangt?
Simon toefde eene poos om zich te kunnen bedaren, dan begon hij ernstig, ernstiger dan men het vooreerst van zijn opvliegend karakter zou verwacht hebben:
- Gelijk hier te Gent, beheerscht de hebzucht het Brugsche volk. De graaf was slimmer, dan men het van zijn wuft karakter mocht verwachten, toen hij het machtige Brugge, dat Gent bijna opweegt, tot zijne verblijfplaats verkoos. Zijn gevolg doet de stad tieren, en al wie daarbij leeft is Lodewijk verkleefd. Vischverkoopers, beenhouwers en makelaars kunnen geen kwaad woord over hem dulden, en beweren dat zijne edelen zoo wel als hij, hun zoo deftig verkoopen doen. Nu redeneer ik wel anders, want zijn de guldens van den graaf opgesmeerd, dan vraagt hij eene nieuwe belasting en zoo draait het door het volk gewonnen geld, weer terug in de koffers van den graaf; daaruit keert het bij het volk niet weder dan nadat Lodewijk met zijne luie edellieden er gemak en weelde hebben uitgezogen.
- Juist zoo, juist zoo! - knikte Van den Bossche.
- Nu begrijpt gij lichtelijk dat, alhoewel wevers, volders en smeden zoo redeneeren, wij onder ons allen te gering in getalle zijn om iets doorslaande te wagen; en de leiders van dien kleinen hoop zouden reeds lang aan de heimelijke woede van den graaf opgeofferd zijn, zoo hij, door ons te rechten, geenen