zag eene vrouw, een geraamte gelijk, welker haren verwilderd over den boezem golfden en die haar met holle oogen aanstaarde.
Tantje Mortelmans was bang, doch ging binnen. Maar als zij de hand der vrouwe nam, en haar vroeg wat haar lette, zwijmelde deze, werd aschkleurig en viel uitgestrekt ten gronde neder. Een licht schuim, dat bobbelend op hare loodvervige lippen kwam, duidde Tantje genoeg aan, dat het eene doodelijke flauwte was, welke der ellendige het bewustzijn benam.
- Nog twee uren, en zij was dood! - stamelde de weldadige, en zij nam uit den kabas, dien wij kennen, een fleschje met Hofmann om de ongelukkige Magdalena tot haar zelve terug te roepen. Allengskens kwam zij bij, en toen zag zij vrouw Mortelmans wild aan.
- Wat voedsel! - kermde zij - wat voedsel!
Het knaapje kwam, en Tante gaf haar een weinig brood:
- Kan ik u nu op uwe sponde helpen - sprak zij - ik zal den dokter doen halen.
Weldra kwam jufvrouw Mortelmans met eene gebuurvrouw weder. Zij deed een beter ligbed bezorgen, bracht eene tafel, en de lijderes allengskens met wijn verkwikkend, zegde zij haar, terwijl zij de nieuw aangebrachte stoof deed aanstekenen de helpster wegzond:
- Mevrouw, ik zie het, gij behoort niet tot de klas van armen, welke ik dagelijks ontmoet: uwe fijne vingeren, het waardige uwer gehavende trekken, alles zegt mij, dat ik tot iemand van hoogeren stand spreek: zou het onbescheiden zijn u te verzoeken, mij wel te verhalen wie gij zijt?... Ik zal aanstonds kunnen oordeelen, op welke wijze ik u mijne diensten mag aanbieden.....
Magdalena aarzelde. Flauwte en ellende benamen haar den moed. Nogtans was de oude zoo braaf, zij sprak haar zoo liefderijk toe, zij verkwikte haar zoo voortdurend en streelde zoo lieftallig het kind, dat zij nevens haar op eenen stoel neergezet had, dat de ongelukkige moeder aan het verzoek der weldoenster niet weerstaan kon. Zij liet zich echter nog eenigen tijd kwellen; dan begon ze flauw en traag:
- Ge zult dan toch van mij niet eischen dat ik u mijne jonkheid vertelle? 't Zij u genoeg te weten dat ik een aanzienlijk fortuin bezat, en dat mijn gemaal, toen ik hem trouwde, in den handel trad van zijnen vader, eenen der grootste industriëelen van Belgenland. Gij zijt misschien ook gehuwd geweest. Dan weet gij wel hoe vreugde en genot, lieftalligheid en hoop, en liefde en al die aandoeningen, die een jeugdig huwelijkspaar bekoren, bekwaam zijn om de aandacht van het materiëel leven af te trekken. Mijn echtgenoot dan ook geheel en al aan mij gewijd, liet zich, wat zijnen handel betrof, berusten op eenen zeer behendigen klerk, Goedgebuer genaamd, die, zoo ik vernam, van Antwerpen is...
- Goedgebuer? - vroeg Tantje verwonderd - dan zijt ge toch Mevrouw Waterkamp niet?
- Zeker, - sprak Magdalena ontsteld. - Ik verwachtte niet van u gekend te zijn?
- Ik heb van u dikwijls hooren spreken, en ben verheugd u te ontmoeten. Doch, gelief voort te gaan, en verhaal mij het vervolg van Goedgebuer.
- Die klerk - hernam Magdalena - voldeed vooreerst treffelijk aan zijne taak; mijn gemaal was zoodanig over hem tevreden, dat hij hem een deel onzer winsten aanbood, en hem aldus zijnen geassociëerde maakte. Dit zou hem sterker aansporen onze zaken nog meer ter harte te nemen. Ik deed nuttelooze pogingen om mijnen gemaal van dit denkbeeld af te brengen; want, ik weet niet waarom, ik had geen vertrouwen in dien Goedgebuer. Helaas! ik bedroog mij niet. Sedert dien verminderden onze winsten, terwijl die van den klerk schenen aan te groeien.... Hoe hij zijne rekeningen opmaakte, is mij onbekend; maar mijn gemaal zegde mij steeds dat alles in regel was, en niettemin hadden wij altoos een deficit.
Mijn man is braaf, goedertieren, edelmoedig; hij heeft te veel vertrouwen; hij kon mijnen argwaan niet verduren, en tastte ik Goedgebuer aan, dan was hij zijn verdediger. Niettemin moet hij eens ondervonden hebben dat de schelm hem bedroog; want hij zegde het hem openhartig. Maar de ellendige schoot als een woedende los; hij verweet mijnen echtgenoot loszinnigheid en onachtzaamheid, hoewel de goede man hem slechts te veel had toevertrouwd, en om zijnen weldoener op eene edelmoedige wijze te beloonen, verliet hij hem.....