daaraan verwacht te hebben; althans den hoonenden glimlach bemerkende, waarmede Mordohan zijne aanspraak aanvaardde, hernieuwde hij zijn gezegde, en vroeg met klem de hand van Harmona aan haren vader af.
Zij, zij ontwaakte uit hare bezwijming, en hoorde met nieuwe ontsteltenis het antwoord van haren vergramden vader:
- Zijt ge krankzinnig geworden, Sulmath, of raaskalt ge slechts op dit oogenblik? De afstand tusschen u en mij is grooter dan die van de aarde tot den hemel, en ge durft mij mijne dochter ten huwelijk vragen!
Sulmath stak het hoofd fier omhoog en wilde antwoorden, maar de priester viel met gramschap in:
- Ge vraagt Harmona niet, maar een deel onzer macht. Doch de heerschappij is eenig, en verspreidt men haar, dan wordt zij vernietigd. Ze moet in Mordohan's stam voortleven, en niemand huwt ooit Harmona dan wel Ardhan.
- Ardhan! - zuchtte het meisje; doch de stem van Sulmath smoorde dien zucht:
- Mij docht dat het gezag van heer Mordohan slechts kon winnen door het met een ander vermogen te vereenigen, - en hier deed hij zijne beurs onder zijnen mantel rinkelen. - Als de geslachten slechts paren in hunnen eigen schoot, moeten zij vergaan en hun bloed moet bederven.
- Bederven? - vloog Ardhan hierop los, de hand aan zijnen degen slaande; - bederven met mijn bloed! Ha! meent ge dan dat uw kruipdierenvocht onzen stam zal doen herleven? Hieruit, goudgier, of....
- Maar ik kwam u geld leenen! - En Sulmath stak zijne beurs onder den neus des jongelings.
- Hier dat geld en vertrek! - schuimbekte deze. Doch Sulmath zag hem met een nijdig gezicht aan, spotlachte eens, stak de beurs, weer onder zijnen mantel, en boog vriendelijk voor de sidderende Harmona.
- Ik hoop u eens te bezitten, lief kind, - zegde hij, tevens den dolk ontspringende hem door Ardhan toegestoken. - En u, trotschen nieteling, wenschte ik te verpletteren onder uwe hoogmoedige onmacht!
Hij vertrok bij tijds om de woede van Ardhan te ontkomen, wiens aandacht gelukkiglijk op Harmona geroepen werd. Zij was hevig getroffen door de woorden van Sulmath, en het bange zweet brak haar uit, wanneer zij overdacht wat onheilen haar die nieuwe minnaar berokkenen kon. In tranen losbarstende viel zij op hare knieën en bad:
- Mijn God, ben ik dan geschapen om tot lokaas mijner vijanden te dienen, en zullen altijd diegenen om mij strijden, welke ik niet liefhebben kan! O hemel, is het mijne rampzalige beschikking dien Sulmath te behooren....?
- Neen, liefste, neen; ik alleen ben uw verloofde. - En Ardhan wilde het meisje aan zijn hart drukken, maar zij vloog ijlends van hem af, en snikte:
- Nog liever Sulmath!
- Ik weet dat ge mij verfoeit! - galmde Ardhan grijnslachend haar tegen; - maar wanneer ik gebied, gehoorzaamt mijne zuster!
Mordohan stond bij de kinderen. Zijn oog rolde onvergenoegd onder zijne zware wenkbrauwbogen en men zag dat hij over hen beiden ontevreden was. De koelheid van zijn kind en de woede zijns schoonzoons mishaagden hem beide, en hij was bereid hen te bestraffen, toen een zeldzaam geluid hem hierin verhinderen kwam.
Het was een raadselachtig geschuifel dat allengskens naderde, en begeleid ging door een vleugelengeklap, waarvan de gewelven zuchtend daverden. De deur krijschte op hare hengsels en de beschermgeest verscheen in al den glans, dien hij nog vergaren kon. Zijne oogen dwaalden van angst en zijne haren golfden ruw, omhoog gestegen door den schrik. Hij sprak, en zijne stem geleek aan het nare gorgelgeluid eens stervenden:
- Wee u, Mordohan, en wee mij!
‘Want onze zonden zijn opgehoopt en zij zijn talrijk als de afvallende herfstbladeren;
‘En Hij heeft onze wandaden geteld, en Hij heeft er onze hoogmoedige misbruiken bijgetekend, en hun getal is grooter bevonden dan dat der starren uit zijnen hemel:
‘En daarom zal onze macht weggeblazen worden gelijk het kaf dat van het koren is gewand, en de bronnen onzer heerschappij zullen opdrogen, als de wateren des winterregens!