nieuwsgierigheid der omstanders op te lossen, te meer daar niemand hem het woord toestuurde; maar het werd hem aanstonds bang om het hart, want hij hoorde stillekens, nevens hem, schrikkelijke dingen fluisteren.
Hij trad binnen.
Helena zat - half op de tafel uitgestrekt - op eenen stoel; niets bewoog aan haar dan alleen hare borst, welke hevig zwoegde. Hare oogen waren gezwollen en stonden het en wild buiten het hoofd. De droefheid had heur hart zoo benepen, haren gorgel zoo zeer verkropt, dat de adem erdoor belemmerd werd.
Aan hare voeten en met het hoofd in den schoot harer moeder, welker handen zij geweldig vastkneep, lag Eleonoor geknield. Luidruchtig en met wanhopende tonen weende zij, en men zag aan de hevigheid harer gebaren, dat bij haar de jeugd voordeelig worstelde tegen de droefheid, waaronder hare moeder bezweek, dat zij krachtig genoeg was om haar gemoed in tranen lucht te geven.
- Och, Leen! Leen! Norken lief, wat is dat? - schreeuwde Willem, zijne armen haastig om het ellendig paar slaande. - Wat is dat? wat is dat?
De moeder zag hem stijf aan, maar sprak niet.
- Maar Leen! lieve Leen! wat hebt ge? - riep de verschrikte Willem. - Bezie me toch zoo stijf niet met dien blik der zinneloozen!
Maar nog zwegen de beide vrouwen, en de jongeling zag, dat zijne kreten de benauwdheid der moeder nog vergrootten.
- Ach, er is nieuws! - riep hij uit op zijne knieën vallende. - Schrikkelijk nieuws! Herman is dood! hij is dood!
De weduwe knikte.
- En waar, waar is hij? Hebt gij er de zekerheid van? Hebt gij hem gezien?... Waar is hij gevonden?...
De weduwe wees naar de deur.
- O, ja! dat is het! in den regenbak!... och God! och God! - riep hij, zich voor het hoofd slaande. - Aan de deur is Rik gestorven en wij hebben er niets van geweten, en wij hebben overal in de verte doen zoeken... Maar Leen!... zie eens! kwam.... Och Leen! hadden wij eraan gedacht, met buitensluit riep Rik immers: ‘Ik zal mij in den regenbak verdrinken!....’
- Maar dood! dood! Jelle, kunt gij het gelooven? - kreet de moeder.
- O, het is schrikkelijk!
- En mijnen vader, mijnen armen vader zal ik niet meer zien! - riep Eleonoor, hare betraande oogennaar haremoeder verheffende.
- Och kind, kind, zwijg toch!.... Onzen armen Rik!.... En gisteren, Jelle, gisteren deed ik mijnen mantel in den berg zetten om den regenbak doen te kuischen... om vader dood te vinden!...
- Schrikkelijk! schrikkelijk! - zei Jelle. - Maar, lieve moeder - vervolgde hij, hare hand vastnemende om de weduwe te troosten, - wij moesten ons toch aan zijne dood verwachten, te lang was hij toch verdwenen!
- En toch, ik kan aan zijne dood niet gelooven, hij was zoo gezond, toen wij hem de laatste maal zagen.... En nu zoo in eens sterven.... in den regenbak.... God!
- Maar daar, of elders, als God het zoo wilde, moeder!
- Och, zwijg! zwijg, Jelle! - onderbrak de moeder. - Doe er mij niet aan denken! Verdronken!.... ellendig verdronken voor twee centen minder!... Verdronken als een hond, omdat hij oud werd!... O!...
- Maar, moeder, lieve moeder, spreek toch zoo niet, - schreide het meisje, hare armen om den hals der bedrukte slingerende.
- En hoe zal ik dan spreken, kind?... och, wat zullen wij nu gaan doen, zonder broodwinner, zonder bestaan, zonder iets!
- Maar, Leen, Leen!...
- Och, Jelle, ik weet het te wel, wij moeten bedelen!... bedelen!... - En hare oogen dwaalden verwilderd in het rond. - Bedelen!... Wij die nooit iets van een ander noodig hadden, die alles, alles met het zweet onzes aanschijns verdienden!... Bedelen!...
- Och, moeder, lieve moeder! - snikte het meisje.
- En gij! gij! wat zult ge gaan doen? Ge zijt toch te schoon om te bedelen! Wat gaat er van u geworden? - riep de moeder meer en meer verwilderd.
- Och, moeder, lieve moeder!
- Ha! wat vader zegde, niet waar? Wat vader zegde op buitensluit. Ja, ja, gij wordt.... - En de moeder wierp haar kind van zich af en bedekte haar aanzicht met hare handen.