Na dit gezegde wenkte zij den Boheem, die haar den vorigen nacht geholpen had en haar nu wederom verzelde.
- Ziet gij, - zeide zij tot hem, - welke kracht mijne bewerkingen bezitten; nooit hebben zij gefaald of mijne inzichten verijdeld. Over vele jaren zeide ik tot de moeder van dit doode meisje, dat zij, eer drij dagen voorbij waren, zoude sterven, en een weinig gif doodde haar; nu heb ik gewild dat dezen sliepen en zij zijn als beelden geworden!
Dit zeggende stampte zij tegen eene dienstmeid, die, in hare houding blijvende, omviel, als ware zij van steen geweest.
Rowna herham na eenige oogenblikken, tusschen welke zij hare oogen met eene helsche voldoening rond de kamer liet dwalen:
- Haasten wij ons, eer de geur dier kaarsen ons ook doe inslapen, en wij in den strik vallen, dien ik voor de bidders gespannen heb.
Ondertusschen had zij Idonea uit de doodskoets gerukt en, haar in de armen des Boheems werpende, beval zij dezen haar te volgen; zij geleidde hem naar de kapel. Daar schoot de Egyptische lamp hare doodskleurige stralen in het graf, aan Idonea den vorigen nacht vertoond.
De Boheemsche greep het doode lichaam uit de handen haars medegezels, en drukte het woedend tegen hare borst:
- Ondervindt gij nu, - beet zij haar ontzield slachtoffer toe, - dat mijne vervloekingen vervuld zijn; begrijpt gij nu, dat gij aan Rowna's wraak niet mocht twijfelen noch hopen, dat ik de macht niet heb mijne bedreigingen uit te voeren! O Idonea, mijne wraak wordt eindelijk voltooid; voor eenige oogenblikken slechts zeg ik u vaarwel; want aanstonds vindt gij en al mijne slachtoffers, mij met mijne wraak in de helle weder. Eeuwig, eeuwig zal mijne wraak duren en nooit zal ik ervan walgen... Ik ben onverbiddelijk, omdat ik mij op onmeedoogendheid wreek!...
- De vergelding is de verdienste waardig: - vervolgde zij, na het lijk in het graf geworpen te hebben, - zwanger zijnde ben ik beleedigd, en het is op een bevrucht meisje; dat ik mijne woede uitoefen. Mijn zoon, de eenige hoop mijns nageslachts, is door de slotvoogdes van Gallaard gedood, en ik heb haar nageslacht uitgeroeid. Door hare schuld daal ik zonder nagedachtenis ten grave, maar het slot en wapenschild en alles wat aan de bewoners van Gallaard zou doen gedenken, zal ik met mij verbranden en de laatste asch der beide geslachten, zal door denzelfden wind rondgestrooid worden.
Dit zeggende wenkte zij den Boheem en sloot met hem den grafput.
Da barmhartigheid Gods stond Rowna's engel bewaarder toe, nog ééns eene poging te doen om hare ziel te redden, hij kwam met verdubbelden moed den zegevierenden Satan aanvallen, en bracht het zoo verre dat Rowna murmelde:
- Daar ligt zij nu rustig bij het overschot harer voorouders, en mijn graf zal verre van dat mijner bloedverwanten wezen... men zal mijne beenderen niet bij de hunne zamelen, maar zij zullen met da verbrande steenen gemengd blijven, en er éénen hoop mede vormen... Helaas! de dood die ik zal smaken is toch verschrikkelijk: door de vlammen levend verteerd worden... Dit gedacht doet ijzen... Maar neen! - schreeuwde zij eensklaps vol razernij, terwijl hare oogen begonnen te flikkeren. - Neen, neen! dit is vertwijfeling; ik werd door eenen geest gekwollen, die mij mijne wreede ontwerpen wil doen verlaten, om mij eeuwig gelukkig te maken! Weg, weg met hem! - en reeds dwaalde de arme engel henen, het verlies van de hem toebetrouwde ziel betreurende.
- Hoe zou ik gelukkig wezen, als ik mijne gal niet op Idonea en hare moeder kon uitstorten? - vervolgde zij, - O, de hel, de het met hen!... Helsche geesten, gedoemde Satan, staat mij bij; helpt mij oogenblikkelijk dit slot vernielen! Komt, vat mij in uwe helsche klauwen, doorrijt mijnen boezem, pijnigt mij...! als ik maar eeuwig hen, die ik vermaledijd heb, kan tergen!
Dit huilende, omhelsde zij den Boheem:
- Gij sterft met mij, gij hebt met mij geleefd! - riep zij hem toe, op de helsche gedrochten wijzende, die de vlammen reeds verspreidden, en, eene brandende toorts nemende, doorliep zij daarmede het kasteel en verbrandde al hetgeen zij vond.