rend beschouwende. - Ik hoopte dat er ons lange en gelukkige jaren waren voorbestemd... dan! wij hebben ons niet te beklagen, daar wij te zamen sterven zullen!... - voegde zij er zacht en bijna fluisterend bij.
Frederik, die het spel met dien zoeten glimlach had nagezien, waarmede men iets bespiedt dat ons verheugt, had echter nog geen woord gesproken, omdat hij zich niet in die eenvoudige stemming bevond, welke het maagdelijn zoo betooverend maakte. Nu kon hij van geluk geen woord spreken; immers haar gefluister had hem verraden hoe diep hij werd bemind. Erkentelijk wilde hij op nieuw haar de hand vatten; zij, integendeel, nam hem bij den arm en leidde hem met zachten dwang verre van hare bloemen in schaduwrijke dreven.
- Het is zondering, dat mij dit spel zoo plotselings in het hoofd schoot, - hernam zij na eene lange mijmering, - en dat de treurige uitslag mij zoo mismoedig heeft gemaakt.
- Het is immers maar spel, - antwoordde hij troostend; - wij zijn te gezond; het weder is te helder en te frisch; het geluk van bijeen te zijn genieten wij te zelden, om ons nu aan zwaarmoedige mijmeringen over te geven.
- Ik wil er mij dan ook uit losrukken, - hernam zij denkend, het hoofd schuddende, en samen wandelden zij eenigen tijd sprakeloos, zij afgetrokken, hij gelukkig, in eene schoone laan, waar de hooge reusachtige beuken door klein hout afgewisseld waren.
Eensklaps bleef zij staan.
- Wat wij hier doen, - zeî ze glimlachend, - is het onderwerp uwer laatste schilderij: ‘de Wandeling!’
- Inderdaad! - mompelde de schilder uit zijnen hemel ter aarde stortend, maar toch bleef hij genoeg in zijne droomwereld om er met oprechtheid bij te voegen: - Doch wat ben ik als uitdrukking van gevoel ver onder de wezenlijkheid gebleven!
- Voorwaar! - hernam zij, - om het u hier stil, maar oprecht onder ons te zeggen, ik bemin dat werk niet!... Ik zie u hier zoo niet. Beken het in gemoede; gij ziet mijhier ook zoo niet... Mij dunkt dat eene wandeling van twee menschen, die elkander niet geheel onverschillig zijn, treffender zou kunnen worden voorgesteld.
Was het de gekrenkte ijdelheid, welke dien blos over Frederiks wangen joeg, of genoot hij innig bij die wanne critiek? Helder luidde zijn liefdevol antwoord:
- Ge weet dat ik, toen ik ‘de Wandeling’ schilderde, nog het geluk niet had te beminnen; maar nu hoop ik zulk onderwerp, met meer gevoel te kunnen wedergeven.
- Ik herinner mij een schilderijtje, - vervolgde zij zonder veel op zijne woorden te letten, - hetwelk ik over eenige jaren gezien heb en dat door eenen uwer naamgenooten moet geschilderd zijn; ten minste was het Frederik Darings geteekend.... Het kan nu een drij tal jaren geleden zijn, in de tentoonstelling van Antwerpen.
- En wat stelde het voor? - vroeg de kunstenaar met de innigste belangstelling.
- O! naar de bewerking te oordeelen kan het volstrekt van u niet zijn!... Naar ik mij herinner, was het een zoon die, van de reis terugkeerende, zijne moeder aan den hals vliegt... Maar het gevoel, waarmede dat zoo eenvoudig onderwerp wás uitgedrukt, de liefde welke van het gelaat des kinds, zoowel als van dat der moeder, afstraalde, was zoo innig, zoo mededeelend gemaald, dat ik tot vader zeî: ‘De kunstenaar die dat geschilderd heeft, moet een goed hart hebben!’ Ik heb, eilaas! niets meer van den jongen gezien!
- Maar dit tafereeltje was van mij! - riep Frederik, haar driftig bij de twee handen grijpend en zijne oogen met blijdschap in de bare badend. - Maar dit was van mij!
- Was dit van u? - ô, dan ben ik echt verheugd mij niet over uw gemoed bedrogen te hebben! Mij docht wel dat ‘de Wandeling’ geen beste werk van u kon zijn!
De kunstenaar stond verslagen: daar viel hem dit oordeel onverwacht en onvoorbereid op het harte! - Op eens verzwond de tooverwereld, door de dagbladen rondom zijnen benevelden geest opgetrokken!... Al degenen, die hem dan waarlijk lief hadden, dachten eender over zijne werken! Wat was dan toch datgene, wat hem in zijne vroegere tafereelen zoo beminnelijk maakte, en hem nu, volgens dien lieven engel, ontvallen was?
- Zoo! - riep hij, - gij ook vindt de kunstelooze, uitboezeming mijner jeugd beter dan de gewrochten mijner latere jaren!