Aan den beroemdsten onzer romanschrijvers, den heere Hendrik Conscience.
VRIEND,
De naam van Vlaming was slechts om onze kunstschilders door heel de wereld bekend; het was U voorbehouden onzen nationalen roem door uwe litterarische werken te vergrooten.
Daar Gij de eerste, wellicht de eenige zijt, die aan al de beschaafde natiën hebt doen weten dat er in ons land eene miskende letterkunde bestaat, welke waardig is door alle menschen van goeden smaak hooggeschat te worden, denk ik dat al degenen die ons Vaderland lief hebben, U daarvoor eene diepe erkentenis verschuldigd zijn. Laat mij daarom toe U dit werk als een blijk mijner dankbaarheid aan te bieden.
Echter wenschte ik dat Gij het tevens als een bewijs onzer oude vriendschap wildet aanveerden. Van toen ik de eerste schreden op het gebied der letteren waagde, zijn wij aan elkaar verkleefd geweest. Gij hebt mij gesteund als ik mismoedig was, en ik ben U getrouw gebleven, toen de onweders, door afgunst en partijhaat opgewekt, over u woedden. Zelfs dan, als wij van gevoelen verschilden, en onze handelwijze niet kon overeenkomen, bleven wij van harte vrienden.
Ik durf U daarom dit nederige schrift aanbieden, hopende dat Gij niet zoo zeer de geringheid zijner verdiensten, als het oprecht gemoed waarmede het geschonken wordt, zult in aandacht nemen.
EUG. ZETTERNAM.