Nieuwsgierig hoorden heks en slaaf naar den strijd, en den uitslag naar de geluiden gissende, brak Kenthuka het zwijgen.
- Was het Coms zoon niet, - vroeg ze, - die onze helden geleidde?.... Ik heb hem herkend, - antwoordde zij zich zelve, - voorwaar! ik heb hem herkend!
Zij zweeg eenen oogenblik en snaterde toen nijdig uit:
- Die man mijns haats hebbe dien roem niet! Ik weet nog niet hoe ik mijne wraak aan hem zal besluiten; doch, - ik wil, - ik wil volstrekt niet, dat hij met zulk glinsterend feit zijne loopbaan beginne!
- Het feit kan niet meer vernietigd worden, - wedersprak Gal. - De Kimris zijn verslagen of gevlucht! Hoe den helde zijnen luister ontnomen?
- Met hem te vernielen, te vergruizen, met hem in de handen der vijanden te leveren! Ga! Ga! Trevierwaarts op! Onderwege liggen Kimris, en er zullen er onder het getal wel zijn, die Coms zoon bij lijfsgevaar willen vervolgen.
- En dan? - vroeg de slaaf.
- Dan zult gij Cenviorix verraden! Gij zult den Kimris het kloofpad aanwijzen, dat Coms zoon noodzakelijk moet volgen... Ik zal voor het overige zorgen.... Ga! en dat ik ras de voetstappen der Kimris hoore.
Gal vloog als een pijl door de duisternis.
Kenthuka kwam haren vijand bij den boord van het kloofpad roepen. Wij hebben gezien, hoe zij van de helden werd ontvangen; en, bemerkende dat Cenviorix geneigdheid toonde om zich in hare strikken te laten verschalken, hernam zij:
- Luk en Koris, waarom den wil uws meesters niet volvoeren? Ik wil hem spreken!
- En wij willen hem niet verlaten. Het ware eene eeuwige schande voor ons, als er Cenviorix gevaar overviel, na wij hem verlaten hadden! - antwoordden beiden.
- Geen grooter gevaar kan hem overkomen dan mij niet te aanhooren! Coms zoon, ik wil u spreken over uwen vader!...
Dit woord, dat sedert daags te voren als eene tooverspreuk op den jongeling werkte, trof hem als een dolk; onwillekeurig voelde hij op zijne borst, of hij het kostbaar kleinood van Veleda nog bezat; en, dit zijn hart nog voelende versterken, sprak hij tegen zijne gezworene vrienden:
- Onze nachtwaak is uit! De Goden zegenden onze onderneming! De roem glinstert reeds boven onze kruin en binnen eeuwen zal men nog ten onzent zeggen, dat wij het eerst den Kimris schrik aanjoegen. Gaat! Er is voor mij niets te vreezen; want de Kimris zijn te zeer geslagen, dan dat ze nog eene nieuwe nederlaag zouden durven najagen.... Ik wensch dat gij terugkeeret! - En hun zijne honden toevertrouwd hebbende, kwam hij bij zijne vervolgster.
Deze stond te midden van den weg. Hare oogen blonken akelig; heur adem hijgde zwaar en heur hart klopte hevig. Het was de de eerste maal, dat zij van mond tot mond tot het jeugdige offer heures haats zou spreken, en wellicht genoot zij voorop het lijden, dat zij den jongen held ging baren. Zij zweeg, tot Luk en Koris met de honden vertrokken waren: maar dat duurde zoo lang dat Cenviorix ongeduldig vroeg:
- Ge wenschtet mij te spreken, wichelares; ik ben bereid u te hooren.
De oude glimlachte boos en begon langs eenen verren omweg:
- De naam des vaders is het voornaamste erfdeel eens kinds, Cenviorix! Iedereen wordt meer met den naam zijns vaders, dan met zijnen eigenen naam begroet! Tot nu toe hiet men u Coms zoon; het zou zeker jammer zijn, als de naam des vaders niet zoo schoon ware, als men het wenschte!
- Wat wilt gij daarmede zeggen? - vroeg de jongeling, daar hem het koude zweet over het voorhoofd perelde.
- Ik wil zeggen, dat gij Coms zoon niet zijt!
Het gesprek met Veleda vloog door de herinnering des ongelukkigen. Zou elk het geheim zijner geboorte reeds weten? Doch een achtergedacht bij de woordender heks vermoedende, vroeg hij met gemaakte kalmte:
- Hadden uwe woorden geene andere beteekenis, wichelares?
De ouderlinge bezon zich eenigen tijd; toen hernam zij traag en den schouder ophalend:
- Kan ik nu iets anders bedoelen, dan dat gij Coms zoon niet zijt?