eraan warmden, te ver afgelegen, dan dat de wind hun geraas tot daar kon brengen? Niets hoorden de reizigers, dan het gekloef hunner paarden, hunnen eigenen adem, het hijgen hunner honden.... ook bij poozen het zacht gesuis der levendige boomen en het eentonig getik der druppels, welke, door den mist op de takken gevormd, galmend op den gladden grond des wouds nedervielen.
Beraden sprong de gezaghebber van zijn paard; zijne gezellen volgden zijn voorbeeld; en, nadat zij hunne rossen bij den kruisweg vastgebonden hadden, maakte zich elk van een deel der honden meester, hechtte deze aan stevige leiders, en een nadrukkelijk: stil! stil! op doffen toon uitgesproken, gebood aan de dieren, dat zij zich niet mochten roeren, en zwijgend den uitslag der gebeurtenissen moesten afwachten.
Na eenige stappen in den smallen weg tusschen de heuvelen gedaan te hebben, zei de aanvoerder tot zijne twee gezellen:
- Ik wil u nu wel uitleggen, waarom ik u dezen nachtrid heb voorgesteld.
- Zonder uwe inzichten te kennen, volgen wij met vertrouwen, - antwoordde Luk.
- Onze wil is de uwe en onze arm hoort u toe, - vervolgde Koris. - Waar gij gaat, zijn wij uwe schaduw; en, van als wij met u uit den schedel van Ptolomaeus dronken, waren wij wenschen en wil kwijt!
- Wij volgen u blindelings.
- Nogtans ware het jammer, dat twee zulke koene mannen hun leven in gevaar stelden, zonder te weten waarom, - antwoorde Cenviorix.
- De held heeft zijn zwaard om den dood te gemoet te gaan; wij leven slechts om met roem te sterven!
- Ge zijt twee trouwe mannen, op wie ik mijne toekomst kan bouwen. Nogtans schaam ik mij aan uwe ondervinding te gebieden, daar ik nog zoo onkundig in alles ben.
- Indien wij niet geweten hadden, dat gij voor iets grootsch bekwaam waart, dan hadden wij u niet als heer en meester erkend, - antwoordden Luk en Koris te gelijk.
- Ik dank u; wij zullen ook iets gevaarlijks, iets roemrijks ondernemen. Ik wil aan het volk doen zien, dat het voor Com eenen waardigen opvolger heeft!... Wij gaan eene Kimrische voorwacht aantasten!
Een schelle slag van zwaard op schild kaatste door den donkere, ten teeken der vreugde van Koris en Luk.
- Stil! - beval Cenviorix, - stil! het is slechts door zwijgen dat wij lukken kunnen! - stil! stil! - herhaalde hij, terwijl hij tusschen de honden sloeg die, bij den klank der zwaarden, aan het bassen gevallen waren. - Stil! brakken, zeg ik u! ge zoudt ons spel doen mislukken! - E11 hij bleef amechtig staan, door den stillen nacht al de geruchten pogende op te vatten, welke van de zijde des vuurs kwamen.
- Hesus zij geloofd! - riep hij gerustgesteld uit. - Het bassen der honden is in het gesuis der boomen vergaan; treden wij zacht toe.... De Kimris zijn zoo onverschrokken op onzen bodem getreden, alsof zij van ons niet meer tegenstand verwachtten dan van de Trevieren: wij zullen hun het tegendeel bewijzen.
Toen vervolgden de drij eenigen tijd sprakeloos hunnen weg; alsdan hernam Cenviorix het woord:
- Niet dadelijk toespringen, - zei hij; - alles hangt af van den goeden overleg onzer bewegingen.... stil aan.... zachtjes.... Gij weet wat grooten invloed het begin der oorlogs op het einde kan hebben: de Goden gunnen niet zelden de zege aan het volk dat in het eerste gevecht verwint! Op ons rust dus het heil des vaderlands, en met des te meer zwaarte weegt het op ons, daar wij slechts drij mannen tegen een aantal optrekken. Nu dan, geen woord meer en met overleg vooruit!
En allengskens eenen stilleren tred aannemende, naderden zij langzaam het doel hunner bemoeiingen. De gloed des vuurs verlichtte reeds den omtrek; nogtans bleef dichtgewassen struikhout hen ervan scheiden; de weg, dien zij ingeslagen waren, slechts door eene kloof tusschen twee heuvelen gevormd, liep tenniete uit, waar de heuvelen gelijkgronds werden, en geene afgeteekende baan kon onze stoute helden bij hunne vijanden brengen.
Cenviorix wist dit; hij bedacht dat de kleine vlakte, waarin de Kimris zich ophielden, rondom in korte heesters ingesloten was,