Weder toefde zij eenen stond, waartusschen de man nederig ‘neen’ schudde, en ging toen voort:
- Gij hebt integendeel lustig geleefd, smakelijk geëten, lekker gedronken! Hebt gij met mij niet lief en leed gedeeld? Onder den blauwen hemel geslapen, als ik eronder sliep? U in de woningen der oversten en priesters gewarmd, als ik mijne handen bij hun vuur uitstak? Waart gij niet als uwe meesteres? Was uwe meesteresse niet gelijk gij?
Een toestemmend knikken was het herhaalde antwoord des slaven, hetwelk de tooveres scheen te willen afwachten, vooraleer hare rede te vervolgen:
- Mij dunkt dat dit alles eeuwige erkentelijkheid verdient, en dat ik recht heb op eene onvoorwaardelijke gehoorzaamheid van uwentwege.
- Ik schat, - sprak de slaaf, die waarschijnlijk het zwijgen moede was, - ik schat dat mijne meesteresse nimmer over ongehoorzaamheid van mijnentwege had te klagen, en dat ik, zonder wederspreken, alles heb verricht wat zij de goedheid had te gebieden.
- Ik loochen dit niet, maar de gehoorzaamheid, die ik van u verg, is eene andere dan die der slaven! Het is die van eenen mensch van verstand en geest; het is, eene medewerking tot mijne inzichten; het is, verstaan wat ik hebben wil, zonder dat ik het u daarom zegge; 't is, des noods, op eenen wenk, zonder aarzelen, eenen mensch vermoorden, al was het dat men u daar oogenblikkelijk om vermorzelde! - En in drift opgetogen, nam zij de hand van haren slaaf en drukte die hartstochtelijk.
- Ik vrees den dood niet, meesteres; het graf is stiller en zachter dan mijn leven; indien ge mij gebiedt te sterven, dan sneef ik op het oogenblik!
- Het is dat ook niet, slaaf; het is dat niet wat ik wil! - riep de andere ongeduldig uit. - Wat is de dood voor een onvrij man? Hetgeen ik van u weten wil, is, of ge mij erkentelijk genoeg zijt, om, ware het noodig, koelbloeds, aanstonds, zonder toeven, een onschuldig kind, eenen jongeling te dooden; eenen jongeling die u goed heeft gedaan, - den zoon van Com eindelijk?
- Ik zou, - antwoordde de slaaf kalm. - Is het dat, wat ge vraagt? Ik ben oogenblikkelijk bereid hem neer te vellen.
- Neen, vriend, - hernam de heks zachter, - dat gij dit zoudt kunnen, is al wat ik weten wil; dan zijt gij ook tot alles bekwaam! - En zich op de hurken plaatsend, zette zij hare ellebogen op de knieën, legde haar hoofd in de handen, en nadat hare grijze haarstrengen over gelaat, armen en knieën gevallen waren, zoodat men niets menschelijks in het ineengekropen wezen meer kon erkennen, bleef zij stil zitten, alsof zij wilde slapen of denken....
Gal legde zich aan hare voeten neder en poogde in te sluimeren; reeds sloten zich zijne oogen, toen de grijze vrouw opschoot, hem bij den arm greep, en dien geweldig schudde.
- Gal! - sprak zij, - sinds twintig jaar arbeid ik aan een onmetelijk werk; ik heb er des daags aan gedacht en des nachts aan gedroomd; mijn geest is in die gedachtenbaan stram geworden, en hij kan niet meer buiten dit pad!... Ik heb aan dien arbeid jeugd, liefde, geluk, vreugde en rust opgeofferd. Ik heb er mijne gezondheid om verwoest, mijnen rug om gekromd, mijne levenskracht om verteerd. Zou het niet treurig zijn, Gal, dat al die ellende om niet verduurd ware?........ Gij antwoordt niet, Gal?...... Zie, slaaf! vrij zult ge zijn, indien mijn arbeid lukt, vrij als de vogel in den hemel, vrij als de wolf in het bosch, vrij als een Eburoner! Maar stilzwijgendheid, gehoorzaamheid, schranderheid, kracht en moed!.... De groote dag is nakend; de starren hebben het uur aangewezen; weldra zal het lot beslissen of mijn arbeid vruchten draagt, dan of ik heel mijn leven om niet heb opgeofferd!....
Treurig droomde zij bij die bedenking eenigen tijd voort; toen hernam zij, snel sprekend en den arm haars slaven met schokken rukkend:
- Noemde ik u Coms zoon niet?... zegde ik niets van dit kind?... Het is hem niet, slaaf, dien mijn arbeid geldt. Hij is slechts een werktuig in mijne handen, een werktuig dat ik wellicht zal moeten vermalen en verpletteren. Maar hij is toch het doel niet van mijn streven, die ellendige: ik min hem zelfs, dien knaap, ik min hem zelfs diep! - en zij lachte ijselijk,