uitgestort; zij wilde het slechts voelen en met de stramme strakheid des begeesterden ouderdoms, prangde zij heuren lieveling aan heur harte... Dan, in de overstelping der aandoening, opende zij de smachtende oogen....
Was dit haar zoon? Was dit Wilbert?... Geene grijze pij omhulde hem. Als een deftig arbeider, als een man van eer stond hij voor haar!...
De moeder kon nog fier zijn op haar kind en geen eeuwig brandmerk zou zijn voorhoofd bevlekken!
De ouderlinge kon niet spreken van vreugde!... Omhelzen durfde zij niet meer; want, zouden de vreemdelingen, die rondom haar stonden, hare moederlijke uitstorting niet ontheiligen?
Als een wedergevonden kleinood raakte zij haren zoon aan; zij scheen van gevoel en liefde vernietigd, en hem zoo stil voorttrekkend, bracht zij hem in het afgeslagene hoeksken des onderdeks, waar heure sponde stond... Daar, in het duister, kon zij hem heur hart ontsluiten en hare moederlijke liefde laten overvloeien.
Eilaas! gevoelens worden niet met woorden uitgedrukt: tranen zijn de spraak des harten, en, haar kind in heure armen nemende, legde zij heur afgesloofde hoofd op zijnen verkropten en ratelenden boezem en begon aldus te weenen...........................
Wel eene geheele uur later stond de beschonken Johan daar dichtbij met geweld zich in de oogen te wrijven. Hij deed alsof hij snikte, en sprak tusschen zijne gemaakte tranen:
- Ik zou nu toch ook weenen, als ik maar kon!... 't Is grijzen langs hier, grijzen langs daar. Ginder is het de moeder met haren zoon, daar is het de minnaar met zijn lief! Bij den hemel, ik vind al die tranen verkeerd; als men zoo allen bijeenkomt, zou men zich liever moeten verheugen!
- Men zou ten minste den Heer moeten danken, - vervolgde de meer kalme moeder. - 't Is Zijne Voorzienigheid toch, die ons allen heeft vergaderd en die ons op de reis moet beschermen.
- Ongetwijfeld! - sprak Wilbert! - Maar vergeef mij, moeder! wij zijn nog niet allen bijeen. Hier is nog iemand, die van ons gezin moet deel maken en dien ge als uw kind moet aannemen.... 't Is die man, welke ons zoo weemoedig aanstaart; aan hem ben ik mijne vrijheid verschuldigd. - En Goedaard bij de hand nemende, vervolgde hij, terwijl hij hem zijner moeder voorstelde:
- Dat is een oud Amerikaan, die op nieuw naar zijn vaderland trekt....
- En die u onder weg, door zijne ondervinding, nog al eens te pas zal komen, moeder; want we zijn nu wel vertrokken, maar nog niet aangekomen, en dat daar nog moeielijkheden in zitten, zullen wij best weten, als we in Amerika fortuin gemaakt hebben....................