XXIV.
Ha, ha! - riep de wegwijzer, terwijl hij op de honderden Duitschers wees, die ondereen liepen, - heb ik u hier niet goed gebracht?
- Ja wel! - luidde Mietjes antwoord; - maar wij loopen hier, gelijk schapen tusschen de wolven! Bij Duitschers zouden wij Duitschers moeten zijn; dat zou nog iets beteekenen.
- Wel, met Duitsche pluimen zoudt ge ook al aan een mofken gelijken. Op lieve gezichtjes staan alle kleederen.
- Dat zegt ge met recht, - antwoordde Mietje glimlachend, - en ik wil het beproeven! Hoe komt men hier aan een Duitsch pakje?
- Ha! met meer gemak dan geld! Hier blijven al dikwijls koffers van reizigers, die niet kunnen betalen; verder wordt er ook al geschacherd, zonder te spreken, dat er al iets vergeten wordt. Hebt ge toch goesting eene Duitscherin te worden?
- En mijn broêr een Duitscher!
- Ga ik dan alweer van costuum veranderen? Ik bezie mij nu al drij dagen, zonder te weten wie ik geworden ben.
- Ge zult dit allengskens wel leeren. Waar zijn nu die kleederen?
- Dat moet ik de waardin vragen, - antwoordde de agent heel verwonderd. - Wij verkoopen dat wel aan Duitschers of arme menschen, maar zelden aan lieden gelijk gij.
- Zelden gaat ook! - antwoordde Mietje.
- Wat verlangt de juffer? - vroeg de waardin, die het al had afgehoord.
- Een Duitsch kleedje, waarmede ik niet al te leelijk zou zien.
- Ik heb hier al wat ge noodig hebt, - hernam de herbergierster, terwijl zij een groot pak nader bracht. - Ge zult eruitzien als een engel.... Zie! dat blauw gestreept roksken, hoe vindt ge dit? en dien zwarten spencer? en die zwarte kousen? Het roksken zal juist tot over uwe knieën komen, en een meisje als gij moet zeker schoonere braaien hebben, dan al die leelijke Duitsche wijven, welke vast zoo kort gerokt zijn, opdat men hunne leelijke sparrebeenen zou zien!
- En hoeveel voor dit boeltje? en dan voor die gilet voor mijn broêr? en voor dien ronden vilten Rubenshoed, met de kraaienveder en het cocardeken?... Zeg, zeg het... anders koopen wij niet.