XXI.
De dag was somber en de zon had zich met een weemoedig nevelfloers omhuld, alsof zij bekloeg, dat Vlaanderen eenige van zijne deugdzaamste inwoners ging verliezen.
De hoef was stil en moeder stond met Herman bij de schuur.
- Daar, - zegde zij: - het afbranden dier schuur was de eerste kiem van den dood uws vaders en van het schelmstuk uws broeders.... Daar begon mijne levenslange wanhoop en de trage voorbereidsels tot ons vertrek; doch, de Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen.... zijn Naam zij gebenedijd!
Dit voegde zij erbij, om haren zoon te bemoedigen; daar Herman, nu het vertrek aanstaande was, verweekte. Doch moeders moed duurde ook niet lang; want, toen zij in het woonhuis kwam en de alkoof beschouwde, waar ze meer dan eene halve eeuw de nachrust had genoten, toen ze op de vermolmde wieg leunde, waar ze al heure kinderen had in geschommeld en waarin nu een blond kroezelbolleken van den huidigen eigenaar, als eene herinnering aan 't verleden, te slapen lag, begon ze eensklaps zoo hartbrekend te schreien, dat Hermans gorgel van medewee als toegewrongen werd.
- Och, - zegde zij, - nu het wiegje niet meer zien, waarin mijn Herman schreide, mijn Wilbert speelde;.... alles verlaten en geen knaapje meer kunnen troetelen, om te kunnen wanen, dat men nog kinderen heeft, wanneer die verre, verre in het ongeluk zijn;... God! God! dat is schrikkelijk!
Terwijl duwde zij het vermolmde meubel over en weder, tusschen haar geschrei het kindje tegenlachend, dat wakker werd.
Eensklaps vatte zij het wichtje uit het beddeken en het knaapje lachte en schaterde binnensmonds, gelijk alle onnoozele schaapkens doen, wanneer ze blijde zijn, - en het met hare stramme armen ten hemel stekend:
- Zegen dit kleine kind, o Heer! - bad zij, - ik heb het bemind met al de liefde, welke eene oude vrouw een wichtje toedragen kan.... Het heeft mij getroost in mijn wee, gezelschap gehouden in mijne eenzaamheid.... Dat het gelukkiger zij dan de kindjes, die ik voor dit getroeteld heb; en dat de wiege, waarin het wordt groot gebracht, hem meer heil aanbrenge, dan dengenen die er vroeger in sliepen!... - En na het aan heur harte gedrukt te hebben, legde zij het zachtjes neder, en begon onder het zingen van een slaapliedeken te wiegen....
Maar, toen het kroezelbolleken zich niet meer in hare streelende armen voelde, begon het te kermen en om zijne oude verzorgster te roepen.
Herman nam zijne moeder bij de hand en wenkte haar mede te komen. Zij liet zich voortsleepen en vertrok voetje voor voetje, gedurig omziende of de kleine reeds rustte... Maar het knaapje was overeind gekropen, stak zijne armkens biddend uit en weende met die onschuldige droefheid, die het harte treft.
- Ik mag! ik kan niet! - riep de onderlinge het met gebrokene stemme toe, en zij verliet de kamer; doch aan de deur bleef zij lang, zeer lang staan luisteren, terwijl Herman, zelve bedroefd, die droefheid eerbiedigde... Eindelijk sprak de moeder, terwijl haar geschrei zich met het geschrei des kinds vermengde:
- Ik meende, dat er op de hoef niemand de oude versletene vrouw beminde!....