XIV.
Zou de koning mijn smeekschrift gelezen hebben? - Onoplosbare vraag, welker beantwoording mij nogtans zou leeren, of ik den Heer voor hem bidden moet. Ik vroeg arbeid en leven; wordt mij schande geschonken?.... Gewis, indien ik den smaad niet als lekkeren wijn inslurpen wil, indien ik niet dagelijks voor de misdaden van anderen wil bespogen worden, indien ik mij niet eenen jarenlangen levensloop wil laten verwijten, dat ik hier bij schelmen zat, zoo blijft er mij niets over dan eene treurige dood!
In waarheid, ik wil sterven! liever dan mijn leven tot buiten de muren des gevangs te rekken! Men zal mij niet alle stonden mijne ongelukken als eene schande verwijten, en, van ieder verstooten, zal ik niet als eene zuigplant in het huishouden mijner moeder staan....
- Neen, riep hij met afschrik, - neen, men verwijte mij nooit: ‘Haddet gij niet te St-Bernards gezeten, dan haddet gij werk gehad en met uwen eigen arbeid uw brood verdiend’!
Aldus droomde Wilbert, terwijl hij in het cachot het stukje saaien kous uitrijfelde, dat daar tot tijdverdrijf aan de gestraften geschonken wordt.
Plotselings opschietende, hernam hij met vuur:
- Welke kleingeestige gedachte! Sterven! Zoo jong sterven! - Zal ik mij dan eensklaps, zonder verdediging, door het lot laten slachten gelijk een lam?... Er is toch nog wel eene andere uitkomst, als men twintig jaar oud is en ziel en wil heeft! Is het noodlot niet klein tegen de behendigheid des geestes, en al spannen de menschen tegen mij samen, kan ik geen middel vinden, om hen te trotseeren?
Hij droomde eenigen tijd; alsdan hernam: hij langzaam:
- De ouderling uit de ziekenkamer zou mij middelen helpen beramen. Hij is de verpersoonlijkte ondervinding der gevangenis. Hij heeft in mij den wensch gestort dit afgrijselijk hok te verlaten en in eene andere wereld een vrij bestaan zoeken.... Welnu, hij moet weten hoe dien wensch te vervullen.
Ik zal den ouderling ondervragen. Doch hoe? Wanneer zal ik hem kunnen spreken? Op welke wijze hem zien? Eene smalle slip des hemels is al wat ik hier kan aanschouwen en men jaagt mij uit den kring der menschen, alsof ik de pest had. Zoo ik eens ziek wierde? zonderlinge vraag!... In waarheid, zoo ik eens ziek wierde? -
Bij die laatste overpeinzing bleef de geest des jongmans staan; hij mocht al over zijn voorhoofd strijken, om den stroom der gedachten te weerhouden, welke hem daarbij overvielen.... de vraag:
‘Indien ik eens ziek wierde!’ stond steeds voor zijn brein....
Plotselings riep hij uit:
- Welnu, ik zal ziek.... onrustwekkend ziek worden! en men zal mij op de ziekenkamer bij den ouderling dragen, uit vrees dat ik in dit afgrijselijk nest mocht sterven!
Daarop ontdeed hij zich van zijn vest, knoopte eenige saaien draadjes der kous aan elkander, en dan, de hemdsmouw van zijnen linker arm opstroopende, klopte hij zachtjes op de aderen, die in de vouw des elleboogs vloeien.
- 't Zal maar een droom zijn, - dacht hij, en de draadjes boven zijnen elleboog bindend, ter plaats waar de geneesheeren winden, als ze willen aderlaten, haalde hij zijne naald uit den linker middelvinger en opende zich de ader; oogenblikkelijk spatte het bloed tot midden in de cel en Wilbert zag, wreedaardig grimlachend, den warmen straal achterna....