Herman te bewijzen, dat men hem verwachtte.
Zoo geleidde hij den jongeling op het hof en de nijdige schapershond, waarmede de nieuwe eigenaar den ouden Spits had vervangen, dorst niet bassen, wel wetende dat zijn oude voorganger geen boos volk zou oplaten, en aldus werd aan Herman het gevoelen gespaard, op zijne hoef als vreemdeling toegesprongen te worden.
Moeder zat onder de schaduw van een afdakje, dat aan den muur van den stal was vastgemaakt; de wijngaard, die heel de uitgestrektheid dezes muurs bedekte, en dien men, bij overmaat van arbeid, dit jaar niet had kunnen snoeien, was op het dakje geloopen, en liet nu zijne takken zwierig naar beneden vallen. De wind speelde lustig en zingend in de gekerfde bladeren en wuifde vroolijk met dit vlokke loover.
Half onder dit levendig groen verborgen, zat de oude vrouw te spinnen; zij mompelde, onder begeleiding van het wielgesnor, een oud vergeten liedeken. Haar hoofd was naar heur werk gebogen, haar rug gekromd; echter bespeurde men alras, dat ze zoo oud niet was als ze scheen, en dat niet zoo zeer de tijd als wel het ongeluk hare krachten had gesloopt. De ramp geeft aan al wien ze treft iets eerbied waardigs, en, hief zij het hoofd op en schoot zij den helderen blik in uwe oogen, dan werdt ge schielijk door eerbiedig medelijden overmeesterd; want dan zaagt ge, dat die oogen dwaalden en dat die vrouw, al was haar geest nu rustig, eens door wee van haar verstand beroofd was geweest.
Misschien was haar uit dien staat hare nederige houding bijgebleven en sproot daaruit het gemak, dat zij gevoelde van voorover gebogen neer te zitten. Hoe het zij, men had moeite om haar het hoofd te doen oprechten en haar zoon stond daar reeds lang, vooraleer zij hem bemerkte.
De getrouwe Spits zocht het middel, om hare aandacht voor hem op te wekken; hij sprong traag en zacht met de voorste pooten op haren schoot, tevens met een terzijde hangend hoofd de stramme handen der ongelukkige lekkende.
- Stil, Spits, stil! - riep moeder.
Doch, dewijl zij nu de oogen opsloeg, zag ze heuren Herman. Hare handen sidderden eventjes, hare oogen schitterden eenen stond, en het bloed, dat nog in die uitgedroogde leden was verspreid, schoot in het hoofd tegader en schilderde eene blijmoedige kleur op het afgeleefde gelaat.
- Herman! - lachte ze blijde, en nam hem de hand, als om op dien echten steun haars ouderdoms te leunen.
Eene poos bleven zij toen sprakeloos staan, te veel voelende om het te zeggen.
- Komt ge me dan weer eens bezoeken? - vroeg eindelijk de moeder.
Alsof die woorden den dijk doorbraken, die den tranenstroom in de oogen van Herman tegenhield, begon de jongen pijnlijk te snikken en tusschen al wat hij uitbracht, kon de moeder enkel verstaan:
- Indien ge wist, waarvoor ik kom.
- Hangt er ons iets ergers over het hoofd, dan al wat ons wedervaren is? - vroeg de moeder gansch ontsteld. - Is de gramschap des Heeren nog niet op ons uitgewoed, en heeft hij ons nog niet alles ontnomen gelijk aan Job?
Herman zweeg; want de snikken bleven in zijnen verkropten gorgel steken, en het werd hem eensklaps zoo onmogelijk te spreken als te weenen.
Pogende hem te troosten, hernam de oude vrouw:
- Denk niet, dat God nog op ons verbitterd is; de velden lachen ons tegen, en de oogst is dit jaar rijp lang voor den tijd. Met hetgeen wij zullen overhouden, zullen wij de vroegere verliezen kunnen vergoeden!
Herman zag haar verschrikt aan; verdwaalde heur geest weer?... Zij vervolgde:
- Richt u liever op en zie over de haag, Herman; mijne leden zijn te krom, om eroverheen te schouwen. Hebt gij wel ooit zulken bloei gezien, jongen?
De arme zoon nam de ongelukkige moeder bij de twee koude stramme handen, en sprak toen zoo milderend als het hem mogelijk was:
- Het is ons allemaal ontnomen, moeder; doch de Heer heeft gewild, dat er in de wereld nog plaatsen zouden zijn, waar wij kunnen hervinden, wat wij hier verloren hebben.... Zoudt ge met uwen Herman naar Amerika willen reizen?...