V.
Voor eene handvol geld, moeder, broeder, lief verlaten!... dit verwijt van Mietje dreunde hem lang daarna nog in het oor. Het deed hem het vertrek naar een ander land uit een heel nieuw oogpunt beschouwen.
Wie van zijne beminde betrekkingen zou hij medenemen? Wie hier laten?
Die kleine vraag wierp hem in de grootste verlegenheid.
Zonder moeder vertrekken? O! die misdaad had hij niet op zijn hart geladen, al hadde hem op die voorwaarde een Cresusfortuin van over zee toegelachen. Haar zou hij, getrouwe en dankbare zoon, medevoeren, al moest hij haar gansch den weg dragen, al moest hij droog brood eten om haar te onderhouden.
Maar, als hij moeder medenam, wat was er dan met Mietje te doen? Met Mietje, die hij sedert zoolang tot zijn vrouwken uitverkoren had? Hij kon toch op eene onbekende verre reis geene twee weerlooze vrouwen medesleepen; want, wist hij wel, ondanks de belofte der dagbladen, of er ginder middel was om ze eerlijk en ordentelijk te voeden? Trok Mietje mede, dan was er Johan bij en daarvan, ja, daarvan had hij, in spijt der genegenheid, welke hij, door eenen langen omgang, voor dien dronkaard had opgevat, den grootsten afkeer. Immers al de berichten uit de nieuwe wereld stellen vast, dat men daar oppassend en werkzaam moet zijn, wil men gelukken; wat zou men daar met zulk een breekspel doen?
Bleef Hermans eigen broeder. Dat was een werkzame, moedige en behendige jongen! Eilaas! in een oogenblik van oploopendheid had hij zich aan eenen mensch vergrepen, en boette in een naar gevang de opbruisching van zijn al te vurig bloed. Hij, die een steun kon zijn, moest men dan stellig missen, en, hoewel men wellicht zonder hem kon gelukken, vond Herman het onmenschelijk het land te verlaten, terwijl zijn broeder in de gevangenis zat. Inderdaad, kreeg die eens genade, of had hij zijne straf uitgedaan, bij wien zou hij dan raad, hulp en genegenheid vinden, als zijn huisgezin naar Amerika overgestoken was?
Ofschoon al die bedenkingen samenspanden, om Herman de reis af te raden, had het denkbeeld van Amerika te bezoeken dien jongeling dusdanig overmeesterd, dat hem de hoop bijbleef eens die moeielijkheden te overwinnen en dan het land te verlaten, waar hem niets meer te wachten stond dan ellende.