III.
Met den vroegen morgen was Herman op de Groenselmarkt, waar zich reeds vele boerinnen en nog maar keukenmeiden bevonden. Zocht hij daar iemand, of kwam hij er maar om bloemen te koopen?
Dit laatste scheen zich te bevestigen; want eensklaps bleef hij voor een groenselkraam staan, waar, bij alle soorten van voorjaarsvruchten, ook eenige steenvlieren in potten te koop wierden geboden.
Aandachtig bezichtigde Eerman die bloemen, zelfs rook hij stoutweg aan eene plant, die hem scheen te bevallen, en de boerin hoopte reeds van eenen harer bloempotten ontslagen te zijn, toen een hupsch meisje, dat naar een selderkroppeken bood, in het oog kreeg, dat onze held wel naar eene bloem zocht, maar toch niet naar degene, welke hij in de hand hield.
De oogen van dit meisje waren glinsterend bruin en lonkten schalksch; om hare roode lippen zweefde steeds een glimlach, en haar eenigszins fier neusje verried eene dier vroolijke zielen, die hun hart in eer en deugd ophalen.
Waarschijnlijk verwachtte zij haren minnaar; maar zij verlangde, dat hij haar niet daar ter plaatse zou aanspreken....
Zij nam insgelijks een vlierpotje, en, terwijl zij het kwansuis nevens dat van Herman hield, als om het te vergelijken, beet zij hem stil in het oor:
- Kom, ge weet wel! - waarop ze luid hernam:
- Dit schijnt mij eene schoonere plant dan die gij daar vast hebt, mijnheer!
- Ja wel, vriendje; maar ik heb geene goesting om te koopen. 't Zijn maar enkele en ik wil dubbele.
- Hebt gij dan nog niet lang genoeg gezien, dat zij enkel zijn? - vroeg de boerin barsch.
- Ja! maar zien kost immers geen geld?
- Dat weet ik; maar ge belemmert mijn kraam, en laat de menschen niet bij, die willen koopen.
Herman werd rood: de plompe boerin had min of meer gelijk; hij zou haar iets afkoopen om het verlies te vergoeden, toen Mietje, die wist dat haar minnaar niet al te wel bij kas was, hem ter hulp sprong en als een echt vrouwtje, dat haren gemaal verdedigt, op de buitenvrouw uitviel:
- Nu, nu, niet zooveel woorden voor een potje! Hoeveel moet zoo iets kosten? - En zij deed tevens een verdoken teeken aan Herman, die zich daarop wegspoedde, om de plaats te bereiken, hem door Mietje aangeduid, onder den aanlokkenden titel van: - Ge weet wel!