zweet en bloed leven, terwijl gij hun het noodige ontneemt, dat is geene zonde!... De laten doen slaven en wroeten als dieren, dat is reeds lang vergeten bij God! God slaat er zelfs geene acht op!... Hemel, hemel, wat verschrikkelijke miskenning des menschdoms!
Maar het gesteen des stervenden wekte de aandacht van den woedenden monnik. Raoul stamelde:
- O vader, heilige vader, vergeef mij dat dan ook, indien het zonde is.... vergeef mij alles, vader.... Ik zal alles uitvoeren, wat gij mij tot boetedoening opleggen zult.... Zeg, hoeveel ik aan uw klooster moet betalen, om die zonde af te koopen, vraag zooveel ge wilt, vraag de helft mijner goederen.... al mijne erven, al mijn geld!...
- O! - viel Bernhart, zijne handen in het haar slaande, ertusschen, - God van rechtvaardigheid! de uitmergeling der laten afkoopen met giften aan de rijke geestelijken!... O! de naam van priester, dien ik voer, brandt mij op de ziel, en die pij, die gevloekte pij verzengt mijn lichaam!... Weg, weg, dekmantel der lediggangers! - voer hij voort, daar hij zijn gewaad afrukte, - weg, afgrijselijk kleed!... Lang genoeg hebt ge mij bedekt en mij aan mijnen stand ontrukt!... Zou ik nog leven met hen, die met het gebrek des volks hun lichaam mesten?... Neen, neen, ik ben weer laat!... Ik werd weer de zwerveling, die in de bosschen, buiten het bereik der menschen, de menschen trotseert! Ha! de tirannij op het arme volk afkoopen met het heil der rijke geestelijken te vergrooten! Ha!... En reeds acht jaren geniet ik de winst dier schandelijke koopwaar, reeds acht jaren.... Maar dat is genoeg, het is tijd dat ik weer mensch worde, het is tijd dat ik mij niet meer kastijde, om de menschheid van mij af te werpen, het is tijd dat mijne ziel ontwake, om met de waanzinnigheid der edelen te worstelen of ermede te spotten!... Maar neen, - vervolgde hij kort daarop, zijn kleed hernemende, - ge kunt me dienen, verachtelijk kleed, ja, waarlijk, ge kunt me dienen! - en hij trok het weder aan. - Gij hebt invloed op het arme lichtgeloovig en kortzichtig volk, dat uwe waarde niet beseft, of de schuld die gij in zijne ontberingen hebt, niet schat! Met u kan ik mijn opzet volvoeren.... Want, waartoe zou het dienen, dat ik alleen den adel tartte, al de andere ongelukkige laten bleven toch in zijne handen.... Ha! zij moeten allen met mij opstaan! Zij moeten met mij tegen den adel worstelen! Zij moeten met mij te wapen!... En gij, kleed, zult mijne stem doen aanhooren, gij zult de menschen begeesteren, wanneer ik den wapenkreet hooren doe, gij zult mederoepen: eeuwig, eeuwig oorlog aan de verdrukkers des volks!...
En Bernhart viel op zijne knieën om God te bidden hem in zijne onderneming behulpzaam te zijn.... En God scheen zijn geroep te verstaan, ten minste meende Bernhart in zich eene stem te hooren, en die stem sprak statig:
- Het is nog te vroeg! Maar binnen weinige eeuwen zal het volk den adel verpletten, en zijne voorouders en zich zelven wreken.... Doch, - hernam de stem als om Bernharts vreugde te verbitteren, - de wraak is eeuwig! Evenals gij de straf uwer wraak in uwe wraakneming gevonden hebt, zullen zij ook hunne straf in hunne wraak vinden. Want uit de vernieling des ouden adels zal er een nieuwe ontspruiten, verachtelijker en wreeder dan de eerste. Die adel zal uit het volk zelf opstaan; want de lust tot onderlinge verslaving is den mensch aangeboren!... Het lijden der verdrukten zal alsdan grooter zijn dan heden; want zedelijk zal men ze hunne vrijheid, hunne waarde doen gevoelen, terwijl men ze stoffelijk tot onder den laat vernederen zal. Niet meer door onverstand zal men hen ketenen, maar door de bedreiging van eenen ijselijken hongerdood.... En den verfoeielijken adel, die alsdan zal heerschen; die mannen zonder ziel noch geweten, die van gelijkheid zullen zwetsen, terwijl zij hunnen evenmensch tot den bloede zullen stroopen; die mannen, die op onderlinge achting zullen durven stoffen, terwijl zij het volk alle achting, alle aanmerking zullen ontzeggen; dien adel zal men bestempelen met den verachtelijken naam van adel door het geld!...
En Bernhart bezweek onder het gewicht dier bedenking. Al het gevoel dat hij sinds acht jaren had onderdrukt, kwam weder in hem op om zijn lijden te vergrooten. Hij giste geenszins dat het zijn zwak gestel kon wezen, dat, door gedurige slagen getroffen, hem in