- Ha! ha! ha! - schaterde hij, - ik, die voel of heur hart nog klopt, of de adem haren boezem nog zwoegen doet, en zij is reeds koud! ha! ha! ha!... En ik mag niet sterven, God! ik mag niet sterven!... Ik zou moeten leven voor ons kind!... Leven.... ha! ha! ha! leven!...
Harno! - riep hij eensklaps tot den monnik, - ik ben Bernhart, de laat. Ga, zeg dat eens aan Raoul van Herendal!
- Waarom? - vroeg de monnik.
- Weet ge dat dan niet, monnik?... Ik ben het, die de dochter van Herendal heb gestolen, die haar heb liefgehad.... verstaat ge me dan niet?... Zeg aan van Herendal, dat wij toch zoo gelukkig zijn geweest in onze liefde! Maak Raoul razend, opdat hij mij doode.... Pater! pater! loop toch spoedig, ge ziet dat ik sterven wil!...
En de monnik zweeg.
- O! ik heb toch zoo geleden! - smeekte Bernhart, terwijl hij voor den monnik op zijne knieën viel. - Ik heb zooveel geleden, vader! maak toch, dat daar nu eens een einde aan kome, ruk mij van de wereld....
En ziende dat de monnik niet bewogen werd, vervolgde hij:
- Zie.... wij waren verre, verre gevlucht, om onbekend te zijn; maar overal donderde het bevel om mij te dooden in onze ooren.... Wij vermeden allen omgang en kropen in de bosschen als wilde dieren.... en daar, daar, Regina! hebt ge geleden, vreeselijker dan een mensch lijden mag.... Zie, pater.... ze had er gebrek aan voedsel!... Ik kon mij wel met wortels voeden; maar zij, zij, een kind zoo weelderig opgevoed, moest daar immers van verkwijnen en sterven.... Ik heb die vrouw vermoord, monnik! - riep hij, eensklaps opstaande, - ik heb die vrouw vermoord; want ik heb haar aan heuren vader ontrukt!... En toch, gij bemindet mij zoo, he, lieve engel? - en hij wierp zich weder op het lichaam; - gij verborgt mij zoo zorgvuldig uw lijden en uwe verkwijning! Maar uwen dood kondet gij mij niet verbergen, Regina; neen, neen, want dien droegt gij met ons wicht in uwen schoot!... Ons wicht... och! lieve kleine, - vervolgde hij, het krijschend kindje in de armen nemende, - bewogen och! lieve kleine, nu zijn wij maar alleen meer op de wereld; maar toch zal ik u voeden, totdat gij ook zult kunnen worstelen tegen de dwingelandij der edelen, zooals uw vader. - En Bernhart glimlachte bitter. - Waarmede zal ik u voeden, kindje?... Uwe moeder is dood en gij voert den dood in uwe leden... Ziet ge hoe het verteert, vader? het zal immers wel sterven?... sterven!... Moet het dan niet aanstonds geworgd worden? - riep hij uit, het kind ijlend op de moeder werpende, - geworgd worden als een monster uit mensch en beest geteeld?... want ik ben toch geen mensch, monnik! Neen, hoe hadde ik anders zoo kunnen lijden en zoo van de menschen verstooten zijn?... Zie vader, - - en hij legde zijne beide handen op de schouders des monniks, terwijl hij hem scherp in de oogen zag, - zie, vader, gij die alles doorgrond hebt, gij moet dat wel weten, zeg mij nu eens, ben ik mensch?
De monnik zweeg.
- Zeg eens, vloeit er in mijne aderen van hetzelfde bloed, dat er in die eens edelmans loopt? Heb ik eene ziel, monnik? Zeg het mij toch, heb ik eene ziel?.....
Zonder antwoord af te wachten, riep hij uit:
- Ja, ik ben mensch!... en heb eene ziele!... en voer hetzelfde bloed in mijn lijf als de keizer, als de paus!... en het is, omdat men mij als mensch miskend heeft, dat ik mij heb gewroken, dat ik in mijnen toorn den adel heb vermaald!... O! mijne wraak was schoon en deftig! Zij schonk mij het geluk en eene eega en een kroost!... O! Regina! Regina! wat heb ik u bemind!...
Hij staarde eenen oogenblik op haar lijk....
- Dood! dood!... ha! ha! ha! waar is nu mijn geluk? Is het niet voor altijd verzwonden? Is mijn lijden niet verdubbeld? Hebben alle ongelukken mij niet getroffen?... Gewroken! ja, ik heb mij gewroken; maar God, God wreekte zich ook op mij!... En nu,... weer alleen moeten vluchten ju de bosschen.... Alleen, met een wicht!... O! liever den dood, Harno, liever den dood, hoe vreeselijk hij dan wezen moge!
En, daar de monnik hem altijd even kalm en sprakeloos bleef aanzien, viel Bernhart op zijne