Dat hield geen boek in de hand, dat bad niet; maar het was woest. Zijn haar woelde uit de monnikskap, en zijne oogen flikkerden als kolen vuurs....
De fakkel zwaaide het in zijne linker hand en zijne rechter over Rudolf uitstekend, knetterde het, te zamen met den donderslag:
- Broedermoorder! Broedermoorder!
- Genade! genade! - smeekte Rudolf.
Het spook deed eenen stap.
- Broedermoorder! Broedermoorder!
En de ridder deinsde achterwaarts, strunkelde en plofte eensklaps achterover bij zijnen broeder neder.
Terwijl hij viel, lachte het boven vreeselijk, en het ijselijk woord: Broedermoorder! klonk hem na gelijk een weerklank der helle....
Raoul was met de koorts te bed gegaan; maar vader Harno had hem eenen bloedstillenden drank gegeven, welke den verschrikten baron eenige sluimering verschafte. Niettemin kan men bevroeden, dat die rust slechts lichamelijk was, en dat de ziel van Raoul hem steeds zijnen schrikkelijken stamvader voor de oogen tooverde.....
- Raoul, ontwaak! - riep eene donderende stem aan zijn bed, en Raoul, de oogen openende, zag het spook, dat hem vervaarlijk tegengrijnsde.
Met eenen angstkreet vlood hij achter in het ledekant.
- Gij beeft! - glimlachte het spook.
- Vader! - stamelde Raoul.
- Gij moet u dan wel plichtig gevoelen?
Raoul kon niet antwoorden.
- En waarlijk, - vervolgde de schim, - wat is uw leven, verbasterde edelman, die slechts edel zijt, omdat ge geen adel meer in het harte voert? Wat is uw leven? Is het geene aaneenschakeling van woeste bedrijven en huichelarij? Is het geene afwisseling van berouw en misdaad, van gebed en moord?... En uw gedrag omtrent de laten, wat is dat, ontmenschte?.... Ha! ge vernedert die schepsels, ge put hen uit, ge vervolgt hen, ge lescht uwen dorst met hun bloed, en met hun vleesch mest ge u vet! En daarna.... nadat ze u gegeven hebben al wat de mannenjaren geven kunnen, hangt gij hen op, om als vaandel uwer macht boven op uwen toren te pralen!... Wij waren toch zoo niet, wij, die uwe macht stichteden! Ten minste gevoelden wij, dat de laat onze evenmensch was; wij begrepen dat zijn bloed, evenals het onze, uit het woord Gods was ontsproten, en dat wij kinderen waren van den algemeenen Vader! Ge zijt nu beter geworden, ge hebt u in uwe gedachte verheven, vergood! Maar die hoovaardige opstand tegen het Opperwezen heeft het verbitterd, en de Almacht steekt over u heuren arm uit tot eene vreeselijke kastijding!... - En die kastijding hebt gij verdiend, ja; want, hoe hebt gij den laat, die uwer dochter het leven redde, hoe hebt gij Bernhart behandeld, zeg?...
En zich over hem buigend, grijnsde de schim hem in het aanzicht op vreeselijken toon:
- Omdat gij hem zelven niet slachten kondet, vermoorddet gij zijnen vader, niet waar?... Zijnen vader.... ha!... Maar zucht daarom toch zoo niet, mijn zoon! 't Was immers maar een laat, dien gij slachttet!... Daarbij, gij moest u immers wreken op eenen boef, die uwe dochter dorst minnen, en hoe kondet gij dat anders, dan met te dooden dengene, die hem het duurbaarste was, dan met te hangen, wien hij als zijnen God beminde! Maar, dat ontstak de woede van Bernhart, verstaat ge, mijn zoon! dat ontstak zijne machtelooze woede!... Hij kreeg de onzinnige gedachte zich te wreken!... Dat was wel belachelijk, hoovaardig voor eenen laat; maar wat kunt ge eraan doen? het gebeurde zoo.... Hij had u nu wel kunnen vermoorden; want hij zag u dagelijks, want hij volgde u ter jacht, want hij woonde in uw slot; maar wat was uw bloed op den gloed zijner wraakzucht? Waarachtig, eene kleine zaak, kind; want hij acht u te weinig om aan uw bloed veel waarde te hechten.... Hij vermeende dat hij zich wreken zou, als hij u trof in uwen hoogmoed, als hij u trof in uwe eer, als hij u trof in uwe vaderliefde; hij meende zich te wreken, als hij u trof in datgene, wat een baron het liefst op aarde heeft, in uw blazoen... En hij nam voor, uw blazoen te bemorsen, uwe eer te stelen, uwe dochter te rooven....
- Mijne dochter te rooven! O! dat zal niet