IX.
Felix, die korts daarop Gent verliet, kwam omtrent anderhalf jaar nadien al de vrienden, die hij daar gelaten had, nog eens bezoeken. Doch vruchteloos klopte hij aan de deur van De Craeyer, en Jelle ook woondein de Molenaarsstraat niet meer. Hoe hij zich links en rechts ook bevraagde: de inlichtingen, die hij bekwam, waren zoo uiteenloopend, dat hij vreesde die twee makkers nimmer te zullen wedervinden.
Toevallig echter, en gelijk hij zoo wat de stad doorslenterde, zag hij in de Burgstraat eenen welgekleeden jongeling de deur van eenen aanzienlijken kruidenierswinkel binnentreden. Felix meende hem te herkennen, en inderdaad, nauwelijks had hij hem fijn bezien of hij liep erheen:
- Louis! Louis! - riep hij, - wel wat geluk dat ik u toch eindelijk vinde!
- Lieve God, Felix! - en Lodewijk greep hem de hand; - mijn beste jongen, hoe gaat het? We dachten dat ge dood waart! kom binnen!
En Felix volgde hem door den winkel in eene ruime kamer, waarvan eene kleine boekenkas een hoekje besloeg.
- Mietje! Mietje! zie eens wie daar is! - schreeuwde Lodewijk, vooraleer zij nog binnen waren.
En Mietje stond op:
- Dag mijnheer Felix.
- Hier valt niet te mijnheeren, lief vrouwtje! - En de jeugdige schrijver langde haar twee frissche zoenen op iedere malsche wang; - ge schijnt me daartoe te gelukkig.
- Recht zoo! - riep Lodewijk, - ge ziet wel dat ons huwelijk niet ongezegend bleef....
- O, dat ik daarvan nu geen peter kan zijn! maar ik moet weer weg.... Word daarom niet rood, Mietje: 't is immers in eer en deugd gewonnen!.... Doch, beste Louis, zeg me eens, zonder dat ge over mijne vrij onkiesche vraag gestoord moogt zijn, hoort dit nu alles u toe?
- Niet geheel, jongen, niet geheel; mevrouw Luchtervelde is er nog tusschen; maar wij hopen haar allengs te voldoen; zij doet mij veel klanten aan de hand voor mijn timmerwerk, - en hier wierp hij de deur van een werkhuis open; - zie, hier staan al eenige mijner gasten.... En die kunnen kaas en brood eten gelijk gij het verlangdet, Felix; want ik zorg dat ze 't niet opdrinken en geef hun een deftig loon.
- Zoo! zoo! - sprak Felix twijfelachtig.
- Ja, jongen; ik win dan wel zooveel niet; maar het is rechtvaardiger. Ik kan ook niet verliezen door ongelukkige ondernemingen; want ik moet nooit in entreprise werken.
- O, dat is onmogelijk!
- Wel zeker!... Mevrouw Luchtervelde bezorgt mij zulke klanten; allemaal menschen van den ouden eed. Jammer maar dat, als die zullen gestorven zijn, ik slecht zal weten waar er van hunne soort te vinden.
- 't Is te hopen dat de vooruitgang in het werkmansstroopen niet zal blijven voortgaan, - zuchtte Felix; - maar, nu geene treurige gedachten, eh Mietje?
Doch de baas had intusschen eene kanne uitzet voor den dag gehaald:
- Gauw, gauw, vrouwtje lief! - riep hij, - kaas en boterhammen; want Felix houdt daarvan! Ondertusschen wacht hij naar het middagmaal, eh, jongen?... Op uwe gezondheid!