Tvoyage van Mher Joos van Ghistele
(1998)–Ambrosius Zeebout– Auteursrechtelijk beschermdIV Beknopte biografie van Joos van GhisteleZijn reis door de Arabische wereld is geenszins het enige feit dat in een biografie van Joos van Ghistele een plaats verdient: ook in de geschiedenis der Vlaamse gewesten onder Bourgondische heerschappij heeft hij een rol van betekenis gespeeld. In 1446 te Gent geboren als enige zoon van Gerard van Ghistele, heer van Axel en Moere, en van Isabelle de Wilde, vrouwe van Maelstede, Renesse en Cruyninghen, had hij in 1481 - dus slechts 35 jaar oud - reeds een veelbewogen leven achter zich. Zijn vader was eerst in 1441 schepen geweest in de bank van de KeureGa naar eind20 te Gent, maar werd in 1449 door Philips de Goede geroepen tot het belangrijke ambt van Groot-Baljuw van die stad. Een rustige ambtsperiode was hem echter niet beschoren: Gent weigerde een door de hertog opgelegde belastingmaatregel na te leven, oproer brak uit en Gerard van Ghistele werd door het Gentse volk uit de stad verdreven. Op 8 oktober 1451 spraken de verenigde Gentse gilden zelfs de levenslange verbanning uit over Gerard van Ghistele en zijn naaste familie. Hij moest zich - met zijn vijfjarig zoontje Joos - terugtrekken op zijn kasteel Moere, gelegen in de omgeving van het Zeeuws-Vlaamse Zuiddorpe. Bourgondië achtte zich echter aan Van Ghistele verplicht, en zo werd Joos op jeugdige leeftijd toegevoegd aan het gevolg van de graaf van Charolais, de latere Karel | |
[pagina XVII]
| |
de Stoute. Joos van Ghistele volgde zijn heer op diens veldtocht tegen de Luikenaars in 1465, en na de slag bij Brusthem (1467) werd hij tot ridder geslagen.Ga naar eind21 Na het debacle bij Nancy keerde hij terug naar Gent en - blijkbaar waren de slechte ervaringen met zijn vader uit de herinnering verdwenen - nog in datzelfde jaar werd hij gekozen tot Voorschepen van de bank van de Keure. In deze hoedanigheid maakte hij deel uit van de delegatie die in 1477 te Brussel Maria van Bourgondië kwam gelukwensen bij haar verloving met Maximiliaan van Oostenrijk. Dadelijk na de twee jaar waarin men niet herkiesbaar was, dus in 1480, verkreeg Mher Joos voor de tweede maal deze hoge stedelijke waardigheid. Enige maanden na het aflopen van deze tweede ambtstermijnGa naar eind22 vertrok hij - volgens de boekuitgave op 15 november 1481 - naar het Heilig Land, in gezelschap van zijn neef Joris van Ghistele, baljuw van Biervliet, van Jan van Vaernewijck uit Gent, Joris Palinc uit Ieperen en van Jan van Quisthout, kapelaan van Joos van Ghistele en parochiegeestelijke van Pauluspolder. De gewone duur van zo'n pelgrimage mocht men op 6 à 9 maanden stellen en inderdaad keren zijn reisgenoten na afloop van die periode weer naar huis; Mher Joos bleef evenwel achterGa naar eind23 en zou pas na ongeveer 3 jaar de Arabische wereld de rug toekeren. Het jaar dat hem na zijn thuiskomst (eind juni 1485) nog restte tot zijn volgende verkiezing in het stadsbestuur van Gent, zal hij wellicht onder meer besteed hebben aan het ordenen van zijn reisnotities; later werden deze uitgewerkt door Ambrosius Zeebout. Een jaar na zijn terugkomst werd Joos van Ghistele wederom Voorschepen van de bank van de Keure te Gent; het was dus voor de derde maal dat de Gentse bevolking hem die post van groot gezag toevertrouwde. Hij had toen de gelegenheid zijn moed en koelbloedigheid te tonen, want Gent was tegen het eind van 1486 in heftige beroering door de terugkeer van een twaalftal ballingen die zich niet stoorden aan hun vonnis. Zij spoorden de poorters aan tot opstand en wie zich tegen hen verzette, werd neergeslagen of zelfs gedood. Nadat zij Jan van Vaernewijck - vijf jaar tevoren een van Van Ghisteles reisgezellen naar Palestina - reeds neergeknuppeld hadden, stonden ze gereed om het stadhuis te bestormen. Maar op dat moment schijnt Joos van Ghistele in actie te zijn gekomen: hij kwam naar buiten, deed een beroep op de goede burgers, sloeg met behulp van de slager Jacobus Volckaert de bende uiteen, rekende de voornaamste belhamels in, en liet ze vervolgens in het openbaar terechtstellen. Van 1492 tot 1494 zou hij voor de laatste maal een openbaar ambt uitoefenen, dat van Groot-Baljuw der stad Gent. Deze benoeming nu mag tekenend heten voor het groot vertrouwen dat de Bourgondiërs in Joos van Ghistele stelden. Het particularistisch streven der Vlaamse steden had immers nog nooit zo hevig gewoed als in de daaraan voorafgaande jaren '87 tot '92. Het is de periode waarin een stad maandenlang haar landvoogd en heer, de Rooms-Koning Maximiliaan, gevangen houdt en hem dwingt tot een in het openbaar af te leggen eed waarbij hij afziet van zijn regentschap over de Vlaamse gewesten. Het is tevens de tijd waarin deze Maximiliaan een zo plechtig uitgesproken eedbelofte reeds na enkele dagen verbreekt om vervolgens, deels in eigen persoon, deels in die van Albrecht van Saxen, de opstandige Vlaamse steden op gewelddadige wijze tot gehoorzaamheid | |
[pagina XVIII]
| |
te dwingen. Dit echter met uitzondering van Gent waar de volksmenner Coppenhole de stadsbevolking nog voor meer dan een jaar in haar opstandige houding weet te sterken, totdat ook hij tenslotte op 16 juni 1492 het schavot zal bestijgen: Gent aanvaardt Maximiliaan, buigt voor het centraal gezag en ziet af van het streven een staat in een staat te zijn. Na deze overwinning van het Bourgondisch centralisme, nadat de rust in Gent is weergekeerd en als wijsheid, beleid en vertrouwen meer dan ooit nodig zijn, treedt op 12 augustus 1492 Mher Joos van Ghistele op als Groot-Baljuw van Gent, gekozen ‘by letteren van voorbehout’ omdat hij burger van de stad was.Ga naar eind24 Maar ook: alleen een volstrekt betrouwbare aanhanger van de Bourgondische staatsopvatting zou voor deze post in aanmerking gekomen zijn; een man die door zijn opvoeding aan het hertogelijk hof doordrongen was van de onvermijdelijke zegepraal van een centraliserende politiek ten koste van het stedelijk particularistisch streven, gegrond op oude privileges en voorrechten. Joos van Ghistele bleef tot 1494 Groot-Baljuw der stad Gent en verwierf vervolgens de titel van privé-raadsman en kamerheer van Maximiliaan van Oostenrijk en later van Philips de Schone. Waarschijnlijk echter betrof het hier niet meer dan een eretitel, want vanaf die tijd zien we hem enkel nog optreden als erfschout van de Hulster- en Axelerambachten. Op 21 september 1516 is Joos van Ghistele overleden en enige dagen later werd zijn stoffelijk overschot bijgezet in het familiegraf in de kerk van Zuiddorpe.Ga naar eind25 |
|