Tvoyage van Mher Joos van Ghistele
(1998)–Ambrosius Zeebout– Auteursrechtelijk beschermdIII De ontstaansperiode van Tvoyage van Mher Joos van Ghistele en enige kanttekeningen bij de werkwijze van Ambrosius ZeeboutTerug in Venetië merkte Van Ghistele dat zijn kist met souvenirs uit Palestina, Egypte, de Sinai en Cyprus, die hij had opgezonden vanuit Tripoli, was opengebroken, geheel leeggeroofd en weer dichtgespijkerd; allerlei juwelen, goudlakens, tapijten etc. die hij deels gekregen deels gekocht had, was hij definitief kwijt (Tvoyage VIII, 31). Gelukkig had hij zijn verzameling reisnotities blijkbaar voortdurend bij zich gehouden en dit niet minder waardevolle aandenken heeft hij, terug in Vlaanderen, toevertrouwd aan Ambrosius Zeebout ter uitwerking tot een aaneengesloten verhaal. Het is niet precies te zeggen wanneer hij de overeenkomst daartoe met Zeebout gesloten heeft; wel kan vastgesteld worden dat de schrijver niet vóór 1486 aan een | |
[pagina XV]
| |
uiteindelijke versie is toegekomen. In dat jaar immers verscheen het reisverhaal van Bernhard von Breydenbach in de Latijnse en Duitse uitgaven (de Nederlandse vertaling werd pas in 1488 gepubliceerd) en het blijkt dat allerlei mededelingen van deze Duitse pelgrim al vrijwel aan het begin van Tvoyage van Mher Joos van Ghistele, namelijk in capittel 3 van het eerste boek, nagenoeg letterlijk zijn terug te vinden.Ga naar eind15 Evenmin is nauwkeurig te bepalen wanneer hij deze indrukwekkende en ongetwijfeld moeizame arbeid beëindigd heeft; wel is met zekerheid te zeggen dat hij drie jaar later, in 1489, nog heel wat werk te verzetten had. In 1489 toch vond een machtswisseling op Cyprus plaats (het eiland kwam in handen van de Venetianen) en deze gebeurtenis staat vermeld in Tvoyage V, 4, dus op ongeveer twee derden van het totale reisverhaal.Ga naar eind16 Het was, mag men zeggen, een groots opgezet en dus veelomvattend werk, deze teboekstelling van Van Ghisteles reis en het valt daarbij op dat Zeebouts indeling van het werk kwantitatief niet erg evenwichtig is. De acht boeken waarin hij het relaas verdeeld heeft, zijn inderdaad wel zéér verschillend van omvang. Men vergelijke Boek II over Palestina met Boek V over Cyprus: het ene telt 217 foliobladzijden, het andere slechts 22! Compositorisch is dat niet zeer fraai, maar elke andere indeling dan die op basis van de besproken regio's zou weer nieuwe onevenwichtigheden hebben opgeleverd én aan de didactische aard van het werk (met name het religieuze karakter, gecombineerd met het geografisch-etnografisch aspect) afbreuk hebben gedaan. Ook bij de indeling in capittels kan men ware uitersten constateren: tegenover het zeer omvangrijke capittel 4 van Boek I staan de erg beknopt gehouden capittels 6 en 28 van Boek III. Maar wellicht heeft ook hier het inhoudelijk aspect de doorslag gegeven: tegenover de overstelpende hoeveelheid informatie die berichtgevers als Von Breydenbach en Adorno over het mohammedanisme verstrekten, stonden de blijkbaar sobere aantekeningen die de opdrachtgever Joos van Ghistele op bepaalde momenten tijdens zijn reis gemaakt had. Zeebout had al deze problemen het hoofd te bieden en men kan hem dan ook nauwelijks kwalijk nemen dat hij af en toe het overzicht is kwijtgeraakt, zodat hij zichzelf op een paar plaatsen tegenspreekt of sommige tekstgedeelten nodeloos herhaaltGa naar eind17; evenmin dat hij er zich soms mee tevreden gesteld heeft enkele (in onze ogen!) uitgesproken dorre passages uit zijn bronnen zonder enige stilistische aanpassing in zijn boek op te nemen. Wat dit laatste aangaat: geestlozer fragmenten als die welke handelen over de verschillende joodse secten (Tvoyage I, 7) en over de ‘proprieteyten’ van de Jordaan (Tvoyage II, 35) zijn in Tvoyage van Mher Joos van Ghistele vermoedelijk niet aan te treffen. Op ons maken ze een eer storende dan stichtende indruk waardoor we (nogmaals: vanuit onze optiek!) geneigd kunnen zijn ze ware dieptepunten in het werk te noemen.Ga naar eind18 Onrechtvaardig zou het echter zijn deze twee extreme voorbeelden als typerend voor het didactisch element erin te beschouwen. Integendeel, vrijwel altijd mag men spreken van een harmonische verwevenheid van het epische en het didactische in dit reisverhaal en het waren juist deze, in feite tegenstrijdige componenten die Zeebout met elkaar te verenigen had. Welnu, het onderrichtend c.q. stichtelijk | |
[pagina XVI]
| |
element, hoewel veelvuldig aanwezig, is zelden storend, dwingt veeleer respect af voor de uitzonderlijk goede gedocumenteerdheid en systematiek waarmee de schrijver te werk is gegaan en zo'n misschien minder aantrekkelijk tekstgedeelte laat zich bovendien gemakkelijk wegcijferen als men het veel groter aantal zeer levendige passages daartegenover stelt. Hiertoe mag - bijvoorbeeld! - capittel 36 van het tweede boek gerekend worden. Daarin vertelt Zeebout op plastische wijze hoe Van Ghistele, nadat hij het klooster van de franciscanen min of meer is uitgebonjourd, door Jerusalem kuiert en aangesproken wordt door drie Bordelese mammelukken. Het verloop van hun openhartig gesprek, uitmondend in een plannetje om hun meester, de heer van Saphet, voor te spiegelen dat Van Ghistele een toevallig getroffen verwant is die zij gaarne zouden begeleiden op zijn tocht door Galilea, het vriendelijk gehoor dat de oosterse machthebber aan hun daartoe strekkend verzoek verleent, dit alles weet Zeebout op een aantrekkelijke manier in het reisverslag op te nemen. Maar ook op veel plaatsen elders in Tvoyage van Mher Joos van Ghistele, tot in het laatste deel toe, toont Zeebout zijn vermogen om gebeurtenissen boeiend te verhalen. De wijze waarop hij in capittel 4 van het achtste boek een zeegevecht beschrijft, is daarvan een tweede fraai voorbeeld, niet het minst omdat Zeebout de combattanten sprekend in de directe rede ten tonele voert.Ga naar eind19 Er zijn dus wel hier en daar onvolkomenheden in Zeebouts compositie te bespeuren, maar omdat daar een veel groter aantal goede kwaliteiten tegenover gesteld kan worden, is er, dunkt me, geen enkele reden om afstand te nemen van het zeer gunstig oordeel dat reeds vroeger herhaaldelijk over zijn werk is uitgesproken. |
|