| |
| |
| |
Aanteekeningen.
† Blz. 17, kol. a. |
Nog steeds koestert het volk te recht groote vrees voor de aanraking van wonden met water. |
† Blz. 17, kol. b. |
Bruun legoburgensis, l. Bruno Longoburgensis. In Hs. C (noot 3) is sprake van Hugo: dit moet zijn Bruno. Zie L(ijst) v(an) S(chrijvers). |
† Blz. 18, kol. a. |
Dat Yperman Bruno goed gelezen heeft, blijkt uit zijn kenschetsende opmerking ‘dat bruun (vele leringen) screef uten ouden boeken’. Zie L.v.S.
In Ypermans meening dat ook ‘theodrijc screef uut brunen in sinen boeken’ werd ook door andere schrijvers o.a. Guy de Chauliac gedeeld. Zie L.v.S.
Over Lanfranc, zie L.v.S. |
† Blz. 19, kol. a. |
Vermoedelijk: die meester eveneens, maar hij nam den schijn aan alsof hij niet anders verwacht had. |
† Blz. 19, kol. a. |
Hij kwam na overleg tot de slotsom dat het niet goed zou zijn zijn medicament er op te leggen. |
† Blz. 19, kol. a. |
Leeken meester. Onder leek verstond men in het algemeen een met-geestelijke, maar ook een ongeleerde, ongeletterde of onkundige in de eene of andere tak van wetenschap. Willem van Salicete bedoelt met ‘leekemeesters’ zoowel personen, die geen geneeskundige opleiding genoten hebben, als hen, wier ervaring en kennis van de geneeskunde slechts luttel is. Yperman spreekt (blz. 190, kol. b) van ‘leeke onbekende.... die niet ne weten van der sake ende dat es omme datsi gheene kennesse draghen ane de natuere waer of datsi niet geleert ne siin. ende onderwinden hem met horen valschen stoutheit, etc.’ En op eene andere plaats van ‘dye valsche meesters die leec sijn’. (blz. 30, noot 2). |
† Blz. 19, kol. b. |
Hij moet zorgen met het branden niet verder te gaan dan noodig is om de ader te doen samenschrompelen en vooral geen andere weefseldeelen raken.
El niet beteekent: niet anders.
Verstandig is de raad om bij het branden rekening te houden met de soort en de grootte van het bloedvat. De onder sterker druk verkeerende slagaderen moeten met een dikker, steviger korst van geschroeid weefsel gesloten worden dan de aderen. |
† Blz. 20, kol. a. |
Het verdrayen der bloedvaten, om de bloeding te stelpen, bestaat daarin dat het vat bij het uiteinde met een knijptang wordt gevat en eenige malen om zijn lengte-as gedraaid. De methode wordt nog toegepast en maakt bij kleine bloedvaten het verbinden of toebinden overbodig.
Over de bloedstelping en het ‘onderbinden’ van bloedvaten zie K. Prins, De Ligatuur vóór Ambroise Paré. Nederl. |
| |
| |
|
Tijdschr. v. Geneesk., 1900 II, 797 en E. Albert, Blutslillungsmelhoden im Mittelalter. Beitr. zur Geschichte der Chirurgie, Wien, 1877. |
† Blz. 20 kol. a. |
De raad om de ‘medicamente’ niet te verwijderen doch te wachten tot zij vanzelf afvallen, spruit voort uit gegronde vrees voor een nieuwe bloeding. |
† Blz. 20 kol. b. |
Hoe langer de wond met rust gelaten wordt, des te beter, tenzij zich ontstekingsverschijnselen openbaren, waartegen natuurlijk maatregelen genomen moeten worden. |
† Blz. 21 kol. a. |
De leer van de graden der geneesmiddelen is door Galenos (lib. 5 de simplicinus) gegrondvest op de hypothese van de grondkwaliteiten der elementaire vloeistoffen of lichaamssappen (humores) met namen: warmte (bloed), koude (slijm), vochtigheid (gele gal) en droogte (zwarte gal, een hypothetische vloeistof). Deze ‘kwaliteiten’ komen volgens Galenos in zekere mate in de enkelvoudige geneesmiddelen voor: het is nu dese kwantiteit eener kwaliteit welke de werkingsgraad bepaalt.
Een matige warmte in een medicament werkt verwarmend, bevordert de vloeibaarheid, doet vervluchtigen en opent de afvoerkanalen; een overmatige warmte daarentegen werkt opdrogend, veroorzaakt ontsteking, zelfs verbranding.
Matige koude koelt af, verdicht en verstopt, sterke koude verdooft en kan tot versterf leiden. Een matige vochtigheid verzoet en verzacht, overmatige veroorzaakt windachtigheid en verstopping. De droogte daarentegen kan zoolang zij middelmatig is opdrogend werken, doch in sterken graad doet zij samentrekken, veroorzaakt zij kramp en zelfs scheuring en af schilfering.
De 1e graad eener kwaliteit doet zich ter nauwernood gevoelen; in den 2den graad is een kwaliteit duidelijk merkbaar. De 3de graad uit zich reeds in een schadelijke werking, terwijl de hoogste of 4de graad vernietigend werkt, of, zooals Paré zegt: een kwaliteit in den eersten graad is ‘duyster ende onbevoelijck’, in den tweeden ‘openbaer’, in den derden ‘gheweldigh’ en in den vierden ‘onmatigh ende uytnemende’. Aangezien ook de ziekten zich door graden kenmerken, is de kennis van de graden der geneesmiddelen onmisbaar om te kunnen beoordeelen, in welke verhoudingen deze toegediend moeten worden. ‘Tot een heete sieckte in den tweeden graet’, zegt Ambroise Paré, ‘moeten oock koude remediën in den selven graet gheappliceert werden’. Bij de keuze van de kwaliteit gaf de regel van het ‘contraria contrariis curantur’ den doorslag.
De ‘gradenleer’ is door de arabische artsen, vooral door Jacob ben Ischak al Kini vulgo Jacob Alkindus, (813-873?) in zijn De medicinarum compositarum gradibus in den breede uitgesponnen. Zie in Lijst van geraadpleegde werken onder: Paré en Gordon. |
† Blz. 21 kol. b. |
Rolant, d.i. Rolando Capelluti. Zie L.v.S. |
† Blz. 22 kol. a. |
Leringe van rogerine, d.i. de Practica Chirurgiae van Rogerus. Zie L.v.S. |
† Blz. 22 kol. a. |
In den tekst staat dragende (van een wond); hetzelfde in Hs. C; daarentegen droghende in Hs. L. Dit laatste is juist, hetgeen ook uit de ‘qualiteiten’ der kruiden, die hier |
| |
| |
|
aanbevolen worden, afgeleid kan worden. ‘Ebulus dats adec ende es heet in den andren graet’, en ‘Apium. of marke. of apie. of eppe dats al eens. ende es heet min dan in den .3. graet. droge in den middel van den .3. graede (Herbarius).
Het min en middel is kenmerkend voor de verdere spitsvondige verdeeling der graden, waarin men ten slotte vervallen is. |
† Blz. 22, kol. a. |
Vetheit. In Hs. C staat ‘verscheit’, vochtigheid, wat beter bij verten en verrotten past. |
† Blz. 23, kol. a. |
Goed vleesch wassen, d.w.z. granulatieweefsel vormen.
Doet comen etter, d.i. bevordert de ettering, waarin men iets heilzaams zag, omdat daarmede de kwade vochten uit het lichaam verwijderd zouden worden. Henri de Mondeville, de bekende fransche chirurg († omstreeks 1320) heeft zich tegen deze, de ettering bevorderende, manier van wondbehandeling met kracht verzet en op de voordeelen van een genezing ‘per primam intentio’ de aandacht gevestigd. |
† Blz. 23, kol. a. |
De bedoeling is dat de beide, aan weerskanten van de wond geplaatste, proppen een zoodanigen druk uitoefenen dat de wonde, ook in de diepte, gesloten wordt, de beide wondvlakten dus tegen elkaar gedrukt worden, waardoor de vorming van een zoogenaamde ‘doode’ ruimte, die slechts tot ophooping van wondsecreet gelegenheid bieden zou, voorkomen wordt. |
† Blz. 24, kol. a. |
Macer d.i. Macer Floridus de Viribus (of: virtutibus) herbarum; uitgegeven door L. Choulant, Leipzig, 1832. Een uit 2269 hexameters bestaand latino-barbaarsch leerdicht, waarin de geneeskrachtige werking van 77 planten behandeld wordt en dat vermoedelijk in het eind van de 11de eeuw in Frankrijk is geschreven. Men vermoedt dat òf zekere Odo van Meudon uit Meune sur Loire òf de Cistercienser Odo van Morimont in Bourgondië de schrijver is. De naam van het gedicht moet aan den romeinschen dichter Aem. Macer herinneren. Het werk, dat langen tijd in hoog aanzien heeft gestaan en in verschillende talen overgezet is, steunt op Plinius, Dioskorides en tal van andere auteurs. |
† Blz. 24, kol. a. |
die .4. meesters in hare gelose. Glossulae quatuor magistrorum super chirurgiam Rogerii et Rolandi. Zie L.v.S. |
† Blz. 25, kol. a. |
Willem van Congenie, l. Congeinna. Zie L.v.S.
Willem van Saliete, l. Saliceto. Zie L.v.S. |
† Blz. 25, kol. a. |
Beginnen in de middewert, beteekent hier met het hechten van de wond in het midden beginnen, omdat dit zekerheid geeft dat de wondranden dan overal tegen elkaar komen te liggen.
Ook is de maatregel om de wond van onderen open te houden (draineering van de wond) voortreffelijk. |
† Blz. 26, kol. a. |
Hersenen roeren, wil zeggen bewegen, kloppen, pulseeren. |
† Blz. 27, kol. b. |
Met purgeeren van den etter, wordt bedoeld de drainage. Deze wordt bevorderd door het gebruik van de ‘wieke’, een middel dat thans ook toegepast wordt. |
† Blz. 28, kol. a. |
De opmerking is juist. Het naaien heeft tot strekking de wondranden tegen elkander te brengen, dus heeft het geen zin bovendien ‘wieken’ tusschen de naden te steken, met uitzondering dan van de ‘wieke’, welke in de vorige opmerking bedoeld is. Wanneer de wondranden niet wel sluiten, dan kan de wond alleen door woekering van granulatie- |
| |
| |
|
weefsel gevuld en gesloten worden, hetgeen een breed litteeken nalaat. |
† Blz. 32, kol. b. |
Gheont, misschien: gheout, een weinig ouder geworden. Iets lager staat telmereert, l. telivereert.
Daert hout daer so delivereert, beteekent vermoedelijk: waar 't vast zit, maak het voorzichtig los. |
† Blz. 32, kol. b. |
der boren, l. d[a]er voren. |
† Blz. 32, kol. b. |
Die ander so es vele meerre. Bedoeld wordt van een andere afmeting, een ander nummer van het instrument. |
† Blz. 33, kol. a. |
De beteekenis van hoven en gehovet is duister. Misschien wil de schrijver zeggen dat door het wenden in de hand het wapen niet loodrecht indringt, doch schuin, en dat dientengevolge een gedeelte van de hersenpan opgeheven wordt.
Suver si van den cantkine, wil zeggen dat onderzocht moet worden of de kanten van het stukgeslagen been glad zijn. Zijn zij ruw of scherp, dan loopt het hersenvlies gevaar van gewond te worden. |
† Blz. 33, kol. b. |
De beteekenis van dauwaert is duister.
.3. groefhaken deen meer dan de andere wil zeggen: van verschillende afmetingen. |
† Blz. 35, kol. a. |
Het gebruik van een tinte of sonde tot het peilen van de wond wordt ontraden, omdat die niet, zooals de vingers, van gevoelszenuwen voorzien is en men er dus minder goed mede voelen kan. |
† Blz. 36, kol. b. |
Zoo weinig mogelijk van het hersenbekken afnemen en in 't geheel niets, als men er buiten kan. |
† Blz. 38, kol. a. |
Yperman wil doen uitkomen dat het volumen der hersenen de phasen der maan volgt. Bij volle maan zijn de hersenen het sterkst opgezet en vullen zij dus de schedelholte geheel. Bij afnemende maan neemt ook de omvang der hersenen af, zoodat men den vinger tusschen hersenpan en hersenen kan steken. |
† Blz. 39, kol. a. |
De arts moet kennis hebben van de astrologie. De organen, die geacht werden onder den invloed van de maan te staan, zijn: hersenen, mond, ingewanden, blaas, teeldeelen, het linker oog van den man en het rechter oog der vrouw, de lever der vrouw en de geheele linker lichaamshelft, benevens de smaak en de vrucht in de 7de maand.
Onder tekenen moet worden verstaan de teekens van den dierenriem, of ‘huizen’ zooals men placht te zeggen, welke tijdelijk, al naar gelang van den tijd des jaars, door de planeten - waarvan men destijds, behalve zon en maan, ook Jupiter, Saturnus, Mars, Venus en Mercurius kende - bewoond worden.
In het algemeen gold de invloed van de maan op den mensch als gunstig, doch hij kon, door een bepaalden stand ten opzichte van andere hemellichamen, in ongunstigen zin gewijzigd worden. De arts diende daarmede rekening te houden, wilde hij zijn therapeutische maatregelen met goeden uitslag bekroond zien (Magnus). |
† Blz. 40, kol. a. |
Toen hij vocht met zwaard en schild, was hij evenwel goed bij zijn verstand en wist heel goed wat hij deed. |
† Blz. 40, kol. a. |
De zin is onduidelijk, ook al leest men voor wint: wind. Misschien beteekent die wint belooptiet: een kleinigheid, zoo goed als niets. |
| |
| |
† Blz. 40, kol. b. |
Yperman is, voor zoover bekend is, de eerste onder de middeleeuwsche chirurgen, die van de ‘vier meesters van Salerno’ gewaagt.
‘Medicina aequivocatur duobus modus.’ Libellus de Chirurgia editus sive compilatus magistro Rolando felicitur incipit. Ars Chirurgica Guidonis Cauliaca medici, Venetiis, MDXLVI. |
† Blz. 41, kol. a. |
Over dragen en drogen zie de Aanteekening blz. 22, kol. a. |
† Blz. 41, kol. b. |
Een ‘trepaan’ is een metalen koker, welke aan het uiteinde evenals een zaag van tanden is voorzien. Door het op den schedel geplaatste toestel rond te draaien, boort men een rond stuk uit de hersenpan. Men kan de opening grooter maken door een wijder trepaan te gebruiken, maar het is natuurlijk eenvoudiger als men terstond het vereischte nummer neemt. De raad van te widen metten meerren is derhalve niet praktisch. Goed is daarentegen de raad om met behulp van een beitel de hersenpan tusschen twee of meer boorgaten te klieven. |
† Blz. 41, kol. b. |
De zin is gebrekkig. Vermoedelijk wordt bedoeld dat men het bovenste stuk onder handen zal nemen. Veel aan het onder gelegen stuk te doen, zoo lang men daar niet behoorlijk bij kan, zou, wegens de kans op beschadiging van de hersenen, niet raadzaam zijn. |
† Blz. 44, kol. b. |
Gerne beteekent: gewoonlijk. De zin is gebrekkig. Hs. L geeft: dese dranc begonst hire (l. hi te) maken als de sieke begonst tetene [,] dat was opten 4. dach. |
† Blz. 46, kol. a. |
Zie Woordenlijst op vente. |
† Blz. 46, kol. b. |
Dit es algelijc (eveneens) sonder redenen. Onder ‘redene’ moet worden verstaan: verstand van de zaak; cf. kol. a, reg. 20 v. boven: de liede die de redene kennen. De meester van Ziericzee toonde dit al in geringe mate te bezitten. |
† Blz. 47, kol. a. |
De bedoeling zal wel zijn een zwachtel, waarin in het midden een opening is om de neusgaten vrij te laten. |
† Blz. 48, kol. b. |
Canelen. Yperman noemt, over hazelip-operatie sprekende, het woord ‘canelen’. Met dit woord kan niet anders bedoeld zijn dan de onderrand van de bovenkaak, welke kan gebersten (ontbreken) of siin gespleten, zooals dat inderdaad bij gecompliceerde hazelip het geval is. Daarmede strookt echter niet de eigenlijke beteekenis van caneel canel of caniel, n.l. die van ‘waterloop, bedding of kanaal’ (Verdam).
Te Winkel geeft (Nederl. Tijdschr. v. Geneesk., 52e jaarg. 1908, 1e helft, B., blz. 1699) de emendatie, dat in plaats van canelen ‘cauelen’ of ‘cavelen’ gelezen zou mogen worden, op grond dat ‘het Handschrift niet best schijnt te zijn.’
In Hs. B. staat intusschen ontwijfelbaar ‘canelen’; in Hs. L. lees ik tweemaal ‘canelen’ en eenmaal ‘cauele’, Hs. G. daarentegen geeft alleen ‘cauele’ en ook in Hs. C. doet de letter in kwestie meer aan u dan aan n denken. Er is dus veel voor te zeggen het woord als ‘cauelen’ of, wat hetzelfde is, ‘cavelen’ te lezen, en indien dit geoorloofd |
| |
| |
|
is, dan levert de verklaring geen moeielijkheid meer op, want ‘cavelen’ is het meervoud van ‘kavel’, dat ‘kaak’ beteekent. Ik mag echter niet nalaten op te merken dat in Hs. L. tweemaal het woord ‘canelen’ gebezigd wordt in plaats van ‘tafle’ of ‘tafele’ in Hs. B. en wel op blz. 29, noot 2, en blz. 40, noot 3. De uitdrukking ‘tafle’ wordt daar gebezigd om de beide compacte lagen aan te duiden, waaruit, met een daartusschen gelegen poreuze laag, de platte beenderen van den hersenpan bestaan. Tegenwoordig spreekt men van lamina externa, diploë, en lamina interna sive vitrea. Hier moet canele als een verkeerde schrijfwijze van ‘tauele’ d.i. ‘tavele’ opgevat worden. De c en de t, en de u en de v zijn in deze en andere Hss. dikwijls niet uit elkander te houden. |
† Blz. 59, kol. a. |
Dats noch leeker. ‘Leec’, hier als bijv. nw. in den vergr. trap gebezigd, beduidt: nog meer onontwikkeld dan de leekemeesters al zijn. |
† Blz. 59, kol. b. |
l. luttel te make. Waarschijnlijk: ‘te mate’, dus: een klein beetje.
Hs. L. geeft: lepelvol te gader. |
† Blz. 67, kol. b. |
Vercappe. Komt niet voor bij Verdam, Handwbk.
Testudo heeft twee beteekenissen: 1o. die van een gezwel, waarvan de oppervlakte aan de teekening van het schild van den schildpad doet denken. 2o. die van schilddak of schutdak. Daarmede komt wel cappe overeen, doch dan blijft ver- onduidelijk. |
† Blz. 69, kol. a. |
Porst en 7 regels hooger: post. (in 't Westvlaamsch wordt de r vóór s niet uitgesproken). Beide zijn wisselvormen van past(e), pas (amandel-)deeg of kneedsel. |
† Blz. 69, kol. b. |
Alleyskijn stucken wil zeggen: bij kleine stukken, stukje voor stukje (Middeln. Woordenb. op ‘alleenkine’). |
† Blz. 71, kol. b. |
Een claer waterkijn puur, een claer ende puur waterkijn, humor vitreus.
Men onderscheidde verder nog humor crystallinus (oculi) of lens crystallina en humor aquaeus (oculi) of het vocht der voorste oogkamer.
puur van elken belemmertheden, beteekent: volkomen helder. |
† Blz. 72, kol. b. |
So l. soe, deze (nl. de ‘huut’). Eigenlijk: zij werde = beschermde, vrijwaarde. |
† Blz. 77, kol. b. |
Ende wert dat achter tgenesen bleve enech witte (d.i. ware het dat na de genezing eene witte vlek achter bleef) dat in latine heet macula ... so legter in dit enz. |
† Blz. 81, kol. b. |
Darmoniac, l. Ammoniacum, een gomhars, welke, dank zij het gehalte aan gom, met water gewreven kan worden tot een gelijkmatig mengsel of emulsie. |
† Blz. 87, kol. a. |
De uitlegging is niet duidelijk. Yperman wilde zeggen dat cataract (troebelheid van de lens) zou ontstaan door neerdaling van vochten uit de hersenen langs de oogzenuw naar het oog. |
† Blz. 87, kol. a. |
De wijze van behandeling hangt af van de ‘rijpheid’ van het cataract.
Niet is hier misplaatst. |
† Blz. 88, kol. a. |
In dit, l. ende dit, en deze woorden te plaatsen voor pulveret in den volgenden regel. |
| |
| |
|
Reg. 15 v. ond. Tusschen dandere en alse mense een punt te plaatsen. Daarentegen moet achter villen de punt vervallen. |
† Blz. 88, kol. b. |
Er ontbreekt hier het een en ander aan den tekst. Waarschijnlijk heeft de zin geluid: ‘hoe mense ghenesen mach. nemtter toe (hier is iets uitgevallen) ..., ne ware zi (tenzij dat zij, iets dat in het uitgevallene gezegd is) ne worde... |
† Blz. 88, kol. b. |
Na waterkine is waarschijnlijk een woord uitgevallen en zeker ook een na in dye.
Veertich zou kunnen zijn ‘vertich’, rot, doch dit past minder goed bij verharden. |
† Blz. 104 kol. a. |
Vulten. De beteekenis van dit woord is duister. In Hs. G staat: een let gecompeneert van wlten. Hs. C geeft: een ledt ghecompeneert van úblteĚŠn. |
† Blz. 129 kol. a. |
Bloemen van der prumen gernate die men heet in latijn indie. De schrijver vergist zich; de bloemen van den wilden granaatboom, Punica Granatum, L. heetten Balaustiën. |
† Blz. 129, kol. b. |
Arteria, de oude benaming voor luchtpijp, ook ‘aspera arteria’, wegens de door de kraakbeenringen veroorzaakte oneffenheid. Tegenwoordig spreekt men van ‘trachea’, de Franschen van ‘trachée artère’. |
† Blz. 130, kol. b. |
De zin is niet in orde. Uit het verhaal mag afgeleid worden dat Lanfranc bij een patiente een diep abces onder de kin geopend heeft, dat door drukking op het strottenhoofd haar dreigde te verstikken. Uit de omstandigheid dat het gedronkene gedeeltelijk naar buiten vloeide, volgt dat het absces in verbinding stond met den slokdarm of den pharynx. |
† Blz. 131, kol. a. |
Cockelkine, l. coekelkine, verklw. van ‘coeke’, hier een voorwerp in vorm op een koekje gelijkend. |
† Blz. 155, kol. b. |
Wondenden is onverstaanbaar. Leden zal wel moeten gelezen worden: ‘lieden’. |
† Blz. 155, kol. b. |
Er ontbreekt iets aan den tekst. In plaats van een man soe vaste houden, zal wel mogen gelezen worden: een man sal...
De beschrijving van de kunstbewerking is overigens duidelijk genoeg. |
† Blz. 159, kol. a. |
De tekst is ook hier zeer gebrekkig. Hs. G. geeft: ter stede dair dye pipe (l. pine) es comt al dat tbloet van den live ende vergadert ende soein (l. som-) tijts so vaert dye zenuwe dat dieghene gefisteleert wordt dairbij ende al eyst dat zij niet ne vort, dat bloet dat dair vergadert dat wordt geformeert te vleesche ende wast int gat daer tbeen in stack, ende bij datter dat volle vleesch in gewassen es zo ne mach dat been nemmer comen te ziere rechter ziden... |
† Blz. 166, kol. a. |
De zin is onduidelijk, de beteekenis van ontoedt moeilijk te raden. De zaak komt hier op neer dat men zorg moet dragen de uiteinden van de beide beenstukken in elkaars verlengde te plaatsen. |
† Blz. 177, kol. a. |
De zin is zeer duister. Misschien heeft de afschrijver zich vergist en ‘ghelickerwijs’ willen schrijven. |
† Blz. 177, kol. b. |
Vermoedelijk moet achter horen zweet gelezen worden ‘stinct’. |
| |
| |
† Blz. 180, kol. b. |
Als men vreest dat de spijs vergiftig is, dan moet men braking opwekken (keren) en zoo het gegetene naar buiten brengen (ute leiden). |
† Blz. 184, kol. a. |
Er ontbreekt hier iets aan den tekst dat niet te gissen is. |
† Blz. 184, kol. a. |
Vóór hore staat horen, dat doorgehaald is. Er moet achter hore bepaald een woord ontbreken. |
† Blz. 187, kol. b. |
Vermoedelijk te lezen: ‘somtijts so wert (hi) in der (l. den) beene in sinen borne (bodeme?) gevortheit’. |
† Blz. 188, kol. a. |
Etter of d.i. [vr]eet (verteert) er van. |
† Blz. 190, kol. b. |
Tusschen der en scult schijnt een woord uitgevallen. Er ontbreekt bovendien nog meer aan den tekst. |
|
|