Van minnen en sterven
(1990)–Cas Wouters– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk IV
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Informalisering als psychisch procesIn de psyche van individuen komt het informaliseringsproces, zoals zich dat sinds eind vorige eeuw heeft doorgezet, voor een belangrijk deel neer op het peilen van diepere gevoelens en het trachten te overwinnen van verborgen of ‘bedekte’ angsten, voorwaarden voor de ‘emancipatie van emoties’ die met informalisering gepaard gaat. Door deze ‘ontdekkingen’ worden mensen zich (weer) bewust van emoties en impulsen die, als regel, in hun verleden waren afgeweerd uit angst voor de sancties van ouders of anderen van wie men afhankelijk was. Het betreft vooral de meer primaire impulsen en gevoelens - die rond zaken als seks, bezit, geweld en dood. Deze affecten, in de vroege kindertijd al dan niet bewust ervaren, werden dermate met angst beladen dat ze grotendeels uit het bewustzijn en de herinnering verdwenen. Die angst was tweeledig: angst voor een falende ‘buitenlandse’ én voor een falende ‘binnenlandse’ politiek (zie hoofdstuk i, par. 2) het gaat zowel om de angst voor de sancties die anderen zouden treffen als men hen deze emoties zou bekennen of als men ernaar zou handelen als om de angst voor het niet voldoende in bedwang kunnen houden van deze driften en emoties, overeenkomstig de gedragscode die opgroeiende mensen zich hebben eigen gemaakt. Door die impulsen en emoties uit het bewustzijn te verbannen, werden de eraan verbonden angsten en gevaren bedwongen en eveneens uit het bewustzijn verwijderd of, in termen van Norbert Elias, ze werden verinnerlijkt en omgezet in min of meer automatisch werkzame angsten en zelfdwangen. Deze diepere gevoelens en verborgen angsten zijn dus nauw met elkaar verbonden: zoals ze eens samen uit het bewustzijn werden verbannen, zo komen ze er ook samen weer opdagen. Aan de sociale oorsprong van deze angsten en zelfdwangen is in voorafgaande hoofdstukken reeds aandacht besteed. Elk individu groeit op onder een sociale dwang tot zelfbedwang die erop neerkomt dat toegeven aan bepaalde verlokkende impulsen en emoties sociale degradatie zou uitlokken, verlies van respect en zelfrespect. Als uitersten dreigen de sancties van vernietiging (doodslag of doodstraf) of sociale verbanning in psychiatrische inrichting of gevangenis: de vernietiging van het sociale bestaan. Om die mogelijkheid én de angst ervoor uit te sluiten, is verbanning uit het bewustzijn van zowel de herinneringen aan het kinderlijke gevoelsleven als van hetgeen daarvan op onbewaakte en heimelijke momenten nog actueel is, een belangrijke en gangbare ‘oplossing’ voor deze problemen van het samenleven geworden. Op die manier trokken en trekken veel mensen een zorgvuldig bewaakte scheidslijn tussen hun kindertijd en hun leven als volwassene. De ‘emancipatie van emoties’ vanaf de jaren zestig, binnen de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
psychotherapeutisch georiënteerde ‘encounter-’ en ‘sensitivity’ beweging zowel als daarbuiten, heeft velen ertoe aangezet deze scheidslijn te doorbreken en weer wat vloeiender te maken. Zo bezien zijn informaliseringsprocessen dus ook ontdekkingsreizen naar het eigen nabije en verre verleden, speurtochten naar de redenen waarom en de manieren waarop het eigen gevoelsleven in de afgelegde banen werd geleid. Het is vooral een tussengeneratie geweest die zich aan dergelijke experimenten heeft gewaagd. Voor hun kinderen werden deze speurtochten alweer gewoner; ze werden opgenomen (geformaliseerd) in de gedragscode van volgende generaties. Het opdiepen en analyseren van de regulering van de eigen driften, angsten en andere emoties kan een preciezer gedocumenteerd en uitgewerkt zelfbeeld of beeld van autobiografische continuïteit opleveren. Aan de (andere kant bestaat het gevaar dat het oprakelen van weggestopte emoties zoals gewelddadige woede, jaloezie, geilheid, heb- en roofzucht, superioriteit en inferioriteit, zoveel angsten oproept dat mensen ze niet overeenkomstig de heersende standaarden aankunnen. Dit risico de controle erover te verliezen is verwoord in spreekwoorden als ‘je moet de kat niet op het spek binden’, maar wordt ook gedemonstreerd door lijders aan hoogtevrees die zich naar beneden hebben gestort: hun angst om te vallen was zo ondraaglijk dat ze naar beneden sprongen om eraan te ontsnappen. Maar toch groeien op deze riskante manier, met een sterker en meer werkelijkheidsgetrouw besef van autobiografische continuïteit, de mogelijkheden om diepere en meer verborgen gevoelens naar boven te halen, inclusief de ermee verbonden angsten, en ze om te zetten in naar tijd en plaats gedoseerde woorden en daden - de naaktcultuur op het strand vormt een voorbeeld (vgl. Kapteyn 1980: 200-205). ln deze zin is informalisering zowel een feitelijk proces als een ideaal, net zoals emancipatie.Ga naar eind2 Bijvoorbeeld, overeenkomstig het ideaal van informalisering laten ouders hun kinderen meer ruimte tot het uiten van de emoties en libidinale aanvechtingen van het moment. Ouders proberen op die manier te voorkomen dat hun kinderen van hun gevoelsleven ‘vervreemden’ en beheersingen aanleren die voornamelijk tot functie hebben de autoriteit van heersende groepen, inclusief die van de ouders zelf, klakkeloos te aanvaarden. Deze opvoedingspraktijk is voortgekomen uit het ideaal van deze ouders om ook zichzelf van dit soort beheersingen te bevrijden. Hun streven was en is erop gericht zichzelf en hun kinderen in staat te stellen het leven ruimdenkender en ruimhartiger aan te kunnen, en tegelijkertijd een stabielere en duurzamer emotionele bevrediging te verwerven - een positieve lustbalans. Met de opkomst van dit ideaal zijn de eisen gestegen die ouders aan hun eigen emotieregulering stellen; een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dergelijk ideaal vergt meer van hun zelfregulering in de omgang met hun kinderen. Zij kunnen zich niet meer zo gemakkelijk aan vaste regels vastklampen, noch eenvoudigweg een beroep doen op hun gezag: ‘Omdat i k het zeg’. Zij zijn bereid langer een grotere ‘wildheid’ van hun kinderen te tolereren in de verwachting dat ze zo op den duur een grotere varieteit van situaties beter op eigen kracht leren aankunnen dan kinderen die opgroeien in de meer autoritaire en formele ouder-kind relaties. Zij hopen dat hun kinderen door deze tolerantie hun impulsen en emoties sterker op grond van vooruitzien en te verwachten gevoelens van schuld, schaamte of spijt leren te reguleren, en minder op grond van angst voor te verwachten straf van anderen. En inderdaad, kinderen die in strengere huiselijke regimes zijn opgegroeid leren waarschijnlijk hun eigen grenzen en mogelijkheden zowel als die van de situaties waarin ze verkeren minder goed te taxeren. In afwezigheid van autoriteiten of bij versoepeling van de regimes waaraan ze gewend zijn lopen zij dan meer risico de eigen zowel als de sociale grenzen te overtreden dan kinderen die in minder strenge regimes zijn opgegroeid en die zich in die regimes een stabielere en meeromvattende zelfsturing hebben eigen gemaakt. Niet alleen tussen ouders en kinderen, ook in alle andere omgang is het kunnen onderscheiden van fijnere nuances in gedrag en gevoel, en het vermogen om gedrag daar flexibeler op af te stemmen van groter gewicht geworden voor iemands respect en zelfrespect. Het verbod op het uiten van gevoelens van superioriteit en inferioriteit, op zelfverheffing en verlegenheid, is krachtiger geworden en het gebod van wederzijdse instemming (‘mutual consent’) belangrijker (vgl. De Swaan 1979). Uitgedrukt in de directe en informele termen van het moment kan deze ontwikkeling worden getypeerd met de uitdrukking ‘Fuck the rules, watch the traffic.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Informalisering als lange-termijn sociaal procesZoals Norbert Elias heeft aangetoond zijn in de loop van vele eeuwen allerlei elementaire verrichtingen van mensen, zoals eten, drinken, slapen, vrijen, en ook andere primaire impulsen en emoties met angsten beladen - vooral angst voor verlies van respect en zelfrespect - zodat ze meer en meer slechts op onbewaakte momenten of in sociale afzondering tot uiting werden gebracht. Voor de rest werden ze steeds omvattender gereguleerd in de formele banen van heersende gedragscodes - een lange-termijnproces van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
formalisering. In dat proces is het uiten van emotionele en lichamelijke sensaties steeds verder aan banden gelegd en uit het sociale verkeer gebannen, en wel om zo de eraan verbonden gevaren zoveel mogelijk uit te sluiten: in het tot uiting brengen van dergelijke emoties en impulsen kon men zelf dóórslaan dan wel anderen uitlokken tot uitbarstingen van fysiek en seksueel geweld of andere vernederingen. Vooral sedert het einde van de vorige eeuw, met Freud als belangrijkste woordvoerder, hebben opeenvolgende generaties steeds meer van die angsten in zichzelf en elkaar (h)erkend en moeten overwinnen om zo een minder rigide regulering van emoties in gevarieerder banen te kunnen verwezenlijken. De toenemende differentiatie en integratie van het netwerk van interdependenties tussen mensen, waarin de voorwaarden scholen voor democratisering en een nivellerende vermenging van omgangsvormen en levensstijlen, heeft tot deze informalisering aangezet. Met de vermindering van de mogelijkheden tot het scheppen van sociale en psychische afstand tussen de sociale klassen, is de dwang van de betrokkenen op elkaar en zichzelf om grootheidsfantasieën en andere gevoelens van superioriteit te beteugelen toegenomen. Tegelijkertijd is de dwang gestegen om inferioteitsangsten - angsten voor verlies van respect en zelfrespect - onder controle te houden, en daarmee is het niveau van angstbeheersing en zeifdistantiëring gestegen. Autoriteitsaanspraken die niet op persoonlijke verdiensten en kwaliteiten waren gebaseerd maar op overgeleverde superioriteit wekten meer afkeer - de kracht van argumenten als ‘omdat ik sterker, rijker, man ben’ nam af, ze werden met sterkere gevoelens van gêne en pijnlijkheid beladen. Tegelijkertijd zijn de meer directe, spontane en onbevangen omgangsvormen aantrekkelijker geworden - een motor van de ‘emancipatie van emoties’. George Orwell bracht die aantrekkingskracht in zijn beschrijving van ‘the proles’ als volgt onder woorden: Zij waren niet trouw aan een partij of een land of een idee, zij waren trouw aan elkander. Voor het eerst in zijn leven voelde hij geen verachting voor de proles... De proles waren menselijk gebleven. Zij waren in hun binnenste niet hard geworden. Zij hadden vastgehouden aan de primitieve gevoelens, die hij zelf door bewust zijn best te doen weer moest aanleren. (Orwell 1978: 138) Inderdaad, informalisering bestaat voor een deel uit het ‘bewust zijn best doen’ meer primaire impulsen en emoties weer te ontdekken. Met de emancipatiebewegingen in de jaren zestig en zeventig gold het ‘boven krijgen’ van verstopt gevoelsleven voor steeds meer mensen als een nood- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zakelijke voorwaarde tot zelfkennis en psychische gezondheid. Verdringing en onderdrukking van emoties gingen steeds sterker als verwerpelijk en schadelijk gelden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Het lange-termijnproces van informalisering: twee fasen in spiraalbewegingHet lange-termijnproces van informalisering, waarin gedrags- en gevoelsalternatieven zijn toegenomen, heeft zich niet rechtlijnig voltrokken. Kortetermijnfasen van informalisering zoals de ‘roaring twenties’ en de jaren zestig en zeventig werden gevolgd door korte-termijnfasen van (re)formalisering, waarin voorafgaande uitbreidingen van gedrags- en gevoelsalternatieven ten dele werden beperkt, maar toch voor het merendeel werden gecanoniseerd, dat wil zeggen opgenomen in een vastere gedragscode - de Algemeen Beschaafde Omgangsvormen - met striktere regels omtrent zelfverheffing en wederzijdse instemming. Ook voor de veranderingen in de jaren tachtig geldt dat op langere termijn bezien de omgangsvormen soepeler, emotioneler en gevarieerder zijn geworden (dit proces wordt in het volgende hoofdstuk nader gedemonstreerd). De gevaren en angsten waartegen de voormalige formele codes bescherming bedoelden te bieden, zjjn kennelijk verminderd en/of kunnen op gevarieerder en subtielere manieren worden vermeden of beheerst. Wie zich het leven van voor de laatste informaliseringsfase voor de geest haalt, bijvoorbeeld met behulp van de studie Margriet weet raad (Brinkgreve en Korzec 1978), kan zich ook nauwelijks voorstellen dat mensen met de sensitiviteit, de sociale kennis en de zelfkennis van de jaren tachtig en negentig weer zouden kunnen leven onder de in de jaren vijftig gangbare onverhuld scheve machtsverhoudingen, rigide gedragsvoorschriften en harde moraal, met zijn veroordeling en onderdrukking van vele gevoelens die inmiddels als normaal worden geaccepteerd. Een voorbeeld, ontleend aan het Sociaal en Cultureel Rapport 1984 (p. 310): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In civilisatieprocessen onderscheidde Elias twee fasen of uitbreidingsgolven die in grote trekken samenvallen met de korte-termijnfasen van formalisering en informalisering. Het gaat om een kolonisatie- of assimilatiefase, waarin de lagere en bredere groepering weliswaar aan het opklimmen is, maar toch nog duidelijk inferieur aan de hogere laag, een fase waarin deze groep zich sterk oriënteert aan het voorbeeld van de hogere groep en waarin de invloed van de gedragswijzen van deze hogere groep groot is, of die dat nu wil of niet. En een tweede fase van afstoting, van differentiatie of emancipatie, waarin de opklimmende groep duidelijk aan maatschappelijke sterkte en aan zelfbewustzijn wint, waarin de hogere groep dan ook gedrongen wordt tot een sterkere terughouding, een nadrukkelijker afsluiting, en waarin de contrasten, de spanningen in de maatschappij sterker worden. (Elias 1982 ii: 322/3) (cursivering c.w.) Elias noemt deze fasen, maar werkt ze nauwelijks uit.Ga naar eind3 In Vrouwen in tweestrijd hebben Bram van Stolk en ik voor de periode na de laatste oorlog tot omstreeks 1980 twee fasen onderscheiden die sterk lijken op de fasen die Elias signaleerde voor de periode van de vijftiende tot de negentiende eeuw. Wij beschreven een fase van assimilatieGa naar eind4 en berusting die doorloopt tot in de jaren zestig, waarna zich tot het einde van de jaren zeventig een fase van emancipatie en verzet uitstrekt. In de jaren tachtig tekende zich steeds duidelij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ker een nieuwe fase van assimilatie en berusting af. Stijgende groepen oriënteerden zich weer sterker naar het voorbeeld van de meer formele levensstijlen en gedragscodes van oude en nieuwe gevestigden, wier machtsen statusposities weer krachtiger en stabieler leken. In deze processen worden veranderingen in de machtsbalans en in de statushiërarchie vergezeld van collectieve gemoedsveranderingen: veranderingen in algemeen levensgevoel, in de dominante visies op verleden, heden en toekomst, met inbegrip van de sociale definitie van de belangrijkste sociale gevaren en angsten, van de meest noodzakelijk geachte sociale en individuele beheersingen, en van collectieve idealen - kortom al datgene dat soms wordt aangeduid met het begrip ‘tijdgeest’. In de paragrafen die nu volgen zullen drie algemene kenmerken van de twee fasen worden behandeld; het volgende hoofdstuk zal er nog nader op ingaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Gezamenlijke en strijdige belangen; ondernemingsklimaat en overheidsklimaatIn zijn boek Die Höfische Gesellschaft brengt Norbert Elias de Franse Revolutie in verband met de gegroeide kloof tussen rang- en machtsverhoudingen: Im Laufe der Entwicklung der franzözischen Staatsgesellschaft änderte sich die latente gesellschaftliche Stärke der verschiedenen sozialen Kaders in ihrem Verhältnis zueinander. Die aktuelle Verteilung der Machtchancen unter ihnen wandelt sich in einer Weise, der die in der harten institutionellen Schale des alten Regimes verankerte manifeste Verteilung der Machtgewichte nicht mehr entsprach. (Elias 1969: 404) Een soortgelijke, zij het minder revolutionaire kloof tussen feitelijke machtsverhoudingen en geïnstitueerde - geïnstitueerd in rangverhoudingen en in de standaard van gedrag en gevoel - was in de jaren vijftig en zestig gegroeid. De voortgeschreden arbeidsdeling en coördinatie van functies, de automatisering en de arrangementen van de verzorgingsstaat hadden de welvaart doen stijgen en spreiden, en de machtskansen van allerlei groeperingen doen toenemen. In de jaren zestig en zeventig, een fase van emancipatie en verzet, werden deze machtskansen gerealiseerd. Hieruit valt te begrijpen waarom er in een fase van assimilatie en berusting een grotere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nadruk ligt op de gezamenlijke belangen van hogere en lagere groepen, van gevestigden en buitenstaanders, terwijl in een fase van emancipatie en verzet de nadruk meer op strijdige belangen komt te liggen. In de laatste fase, zo schreven Van Stolk en ik, werden steeds meer strijdige belangen ‘ontdekt’ en steeds meer oude omgangsidealen herkend als zijnde ontsproten aan onderdrukking enerzijds en een ‘slavengeest’ anderzijds. De vernederingen die daarin lagen besloten konden door de gevestigde groepen niet of nauwelijks worden ontkracht of ontkend en zowel de morele als de materiële verdediging van hun belangen bleek in veel gevallen niet bestand tegen de aanvallen van gestegen en stijgende groepen. De laatsten begrepen hun belangen en machtskansen steeds beter en zetten deze steeds zelfbewuster om in argumenten en daden. Gevestigden die eerder, in de fase van assimilatie en berusting, nog met succes een beroep konden doen op gezamenlijke belangen als nationale solidariteit en humaniteit - door alle ‘beschaafde burgers’ erkende wapens, want in overeenstemming met hun geweten - kwamen in de nieuwe fase terecht in onderhandelingssituaties waarin dit beroep faalde. Ze werden tot zwijgen gebracht of zelfs weggehoond door vertegenwoordigers van stijgende groepen die, dezelfde wapens hanterend, de partijdigheid van zo'n beroep deden uitkomen door er een méér mensen omvattende, gelijker verdeelde solidariteit en humaniteit tegenover te stellen. Op die manier slaagden die groepen er herhaaldelijk in hun ‘gerechtvaardigde’ voordeel te halen en vertegenwoordigers van gevestigde groepen uit de industriële en de zakenwereld in de verdediging te dringen. In de meest belangrijke van deze onderhandelingen, die op grotere schaal, was de overheid direct of indirect betrokken. Bij een toenemende welvaart en een gunstig arbeidsklimaat werd onder de aanhoudende druk van stijgende groepen een veelheid van (verzorgings)arrangementen getroffen, waardoor de welvaart werd gespreid, maar waardoor tevens het machtsbereik van de overheid toenam en dat van het particulier initiatief van ondernemers en industriëlen aan banden werd gelegd. Regeringsfunctionarissen en partijpolitici ontwikkelden de verwachting dat zij verstrekkender maatregelen zouden kunnen en moeten treffen om het bedrijfsleven binnen (moreel) aanvaardbaarder perken te dwingen. In parlementaire democratieën met een vrije pers hangt de vraag waar de grenzen van die perken precies worden getrokken onder meer af van de mate waarin strijdige dan wel gezamenlijke belangen in het centrum van de publieke belangstelling staan. Toen in de jaren zestig en zeventig strijdige belangen de voorrang kregen doemde veel onrecht op, waarvan werd verwacht dat de overheid het recht zou maken; kortom, er heerste een gunstig overheidsklimaat. Waarschijnlijk mede als resultaat van de beperkingen die de overheid aan het bedrijfsleven oplegde, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daalde het ondernemingsklimaat. Ondernemers en industriëlen verloren steeds meer hun vertrouwen in het overheidsbeleid. Deze daling in het ondernemingsklimaat ging gepaard met dalende winsten en investeringen, stijgende kapitaalconsumptie en kapitaalvlucht, en met een dalend aanbod van risicodragend kapitaal.Ga naar eind5 De economische groei stagneerde, het overheidsklimaat en het arbeidsklimaatGa naar eind6 daalde, en de overheid raakte in geldnood. Bij het treffen van maatregelen ter bezuiniging van overheidsuitgaven en ter bestrijding van de sterk toegenomen werkloosheid (en daarmee tevens ter bevordering van het ondernemingsklimaat) werd voor het eerst sedert lange tijd weer duidelijk naar algemene, gezamenlijke belangen verwezen. De machtskansen van vakbonden daalden, evenals de aandacht die zij van de media kregen. In vergelijking met 1972 was de aandacht voor de vakbeweging op de voorpagina van NRC Handelsblad in 1982 tot minder dan de helft gedaald. Daarentegen trokken overleg en onderhandelingen tussen overheidsfunctionarissen en vertegenwoordigers van organisaties van werkgevers veel meer aandacht. Politici en andere bestuurders stonden onder de druk te proberen het vertrouwen van de mensen uit commerciële en financiële kringen weer terug te winnen. Duisenberg, eens minister van financiën, in de jaren tachtig president van de Nederlandse Bank, heeft dit als volgt uitgedrukt: Maar ik geloof ook erg in immateriële zaken: het vergroten van het vertrouwen van de ondernemers in de maatschappelijke continuïteit en stabiliteit. (Caljé en van Benthem van den Bergh 1983: 427) En een bewindvoerder van de Wereldbank, dr. I. van Dam, zei het zo: De nieuwe goden zijn de vrije markt en het particulier ondernemen, de nieuwe duivels zijn de overheden en de planbureaus. (NRC Handelsblad, 1 juli 1983) In de loop van opeenvolgende fluctuaties in ‘klimaat’ zijn centra van commercie, arbeid (vakbonden) en regering sterker van elkaar afhankelijk geraakt en zijn de reguleringen van hun onderlinge machts- en belangenstrijd gestaag toegenomen. De ‘dereguleringen’ van de jaren tachtig en de door de overheid geboden lastenverlichting en investeringspremies aan het bedrijfsleven versterken dit beeld. Grotere interdependentie betekende tegelijkertijd méér gemeenschappelijke belangen. Toen de nadruk meer op deze gezamenlijke belangen kwam te liggen en het overheidsklimaat weer meer in het licht van het ondernemingsklimaat kwam te staan, werd ook de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
speciale verantwoordelijkheid van oude en nieuwe bestuurders, van autoriteiten, sterker ervaren en benadrukt. De stagnatie van de economische groei en de lichte daling van de welvaart wekte bepaalde angsten die ertoe aanzetten de verdeeldheid over strijdige belangen te temperen en te trachten het onderling vertrouwen te vergroten. De voorzitter van een organisatie van ondernemers zei over het beleid van het kabinet Lubbers: ... het grappige is, dat het nu precies doet wat er moet gebeuren. En ik denk dat vooral ombuigingen en de lastenverlichting voor het bedrijfsleven de grootste betekenis van dit beleid zijn. Dit no-nonsense beleid heeft een geheel andere sfeer opgeroepen in de samenleving en wekt vertrouwen in de bedrijven. (NRC Handelsblad, 15 februari 1984) De grotere nadruk op gezamenlijke belangen en onderling vertrouwen beperkte zich niet tot Nederland; een zin uit een advertentie van een Duitse bank luidde: The key to international recovery lies in a return of confidence in economic, monetary, domestic, and foreign policies. (International Herald Tribune, 22 augustus 1983) Het belang van collectief vertrouwen voor collectieve actie komt duidelijk naar voren in een aantal studies van A. de Swaan: de verwachtingen die mensen van elkaar hebben... wijzigen zich... met de verhoudingen waarin zij tot elkaar staan... Als [valse verwachtingen] maar wijd genoeg verbreid raken bevestigen zij zichzelf. Is het onderling wantrouwen algemeen dan zal dat ook leiden tot onwil om aan collectieve ondernemingen deel te nemen: de wederzijdse verdenking bevestigt zichzelf. Maar als om de een of andere reden de verwachting bij sommigen postvat dat de meesten bereid zullen zijn tot onderlinge samenwerking, dan kan daardoor het vertrouwen ontstaan dat de collectieve actie kans van slagen heeft en raakt de bereidheid tot samenwerken verbreid. (De Swaan 1984b: 21. Zie ook De Swaan 1989) In het kader van de civilisatietheorie kan het hier bedoelde vertrouwen worden gevat in het begrip wederzijds verwachte zelfbeheersing.Ga naar eind7 Wederzijds verwachte zelfbeheersing wordt ervaren en komt tot uiting als vertrouwen in elkaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rond 1980 verschoof de collectieve nadruk van strijdige naar gezamenlijke belangen en sloeg de fase van emancipatie en verzet om in een fase van assimilatie en berusting. Vakbondsbestuurders met een radicale reputatie bleken weer bereid ‘een politiek te voeren op basis van consensus en de confrontatiepolitiek een tijdje te laten varen.’Ga naar eind8 Met andere woorden: het ‘harmoniemodel’ kwam terug. De nadruk op collectieve emancipatie maakte weer plaats voor nadruk op individuele stijging op de maatschappelijke ladder. De belangstelling voor literatuur die adviezen bevat die daartoe strekken trok aan, en er verschenen weer nieuwe manierenboeken op de markt. Dit kan worden gezien als een symptoom van de omslag van de fase van informalisering in een fase van formalisering. In de laatste fase werden veel van de geïnformaliseerde omgangsvormen in de formele gedragscode opgenomen; die code werd formeler, maar ‘de bef bleef af’: De omgangsvormen in de Nederlandse samenleving werden [vóór de jaren zestig c.w.] bepaald door een in bangigheid verstarde hiërarchie... de samenleving van de gebefte, opgedirkte, axiomatische rangorde. Die bef is er in ieder geval af. De rangorde dreigt terug te komen... Het volk draagt andere pakken, er wordt wat vlugger je en jij gezegd, maar eigenlijk is de kringloop weer gesloten. (Hofland 1984: 67) Fotografisch uitgedrukt: de stijve atelier-poses uit de jaren veertig en vijftig van op hun 's zondags aangeklede, ernstig kijkende mensen, werden in de jaren zestig en zeventig vervangen door spontane snapshots van naar (vrije) tijd en plaats aangeklede mensen die er - (glim)lachend - ontspannen moesten uitzien (vgl. Oosterbaan 1988; Boerdam & Oosterbaan Martinius 1978). Toen eind jaren zeventig de mogelijkheden tot collectieve verbetering van de maatschappelijke positie verminderden, kwamen mensen er in hun onderlinge krachtmetingen eerder toe, elkaar te laten zien dat het hun goed ging, en hóe goed het hun ging - en menigeen verving de trui of het spijkerjack weer door het colbert met stropdas. In de jaren tachtig lijkt naast de waardering voor informeel en ontspannen gedrag de angst voor al te grote gemeenzaamheid en familiariteit te zijn gestegen en de presentatie van zichzelf lijkt daarmee ook ernstiger en gereserveerder te zijn geworden - een aansluiting bij oude tradities onder handhaving van grote delen van nieuwe vormen en stijlen; een formalisering van eerdere informaliseringen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Druk van onder versus druk van boven; neerwaarts versus opwaarts perspectiefIn het licht van de twee fasen van maatschappelijke ontwikkeling komen nog een aantal andere verschillen dan de hierboven genoemde naar voren. Een belangrijke accentwisseling werd al terloops genoemd: wanneer de bestaande verschillen in status en macht in grote lijnen worden geaccepteerd en de neerwaartse druk van machtiger groepen tot verbreiding van hun (gedragswijzen dominant is, dan zijn ook de meeste toekomstidealen beperkter en individueler getint, terwijl deze idealen wat collectiever en wat hoger zijn gestemd wanneer de opwaartse druk van stijgende groepen tot acceptatie van hún gedragswijzen dominant is. Toekomstverwachtingen en idealen variëren doorgaans met het beeld van het verleden. Bij hoger gestemde verwachtingen bestaat de tendens om historische ontwikkelingen als de emancipatie van arbeiders of vrouwen te bagatelliseren als ‘zoethoudertjes’ en ‘repressieve tolerantie’. In fasen van assimilatie en berusting boet deze offensieve interpretatie aan kracht in ten gunste van een meer defensieve voorstelling waarin de emancipatie sterker wordt gezien als het resultaat van lange en taaie strijd. Wanneer de druk van onder dominant is, stimuleert dat een ‘identificatie met buitenstaanders’ en een neerwaarts perspectief op de samenleving, terwijl een overwegende druk van boven juist aanzet tot ‘identificatie met gevestigden’ en een opwaarts perspectief. In het laatste informaliseringstijdperk, de jaren zestig en zeventig, kon men ‘de goede toon’ treffen door zich in kleding, spraak en ander gedrag naar ‘beneden’ te richten, naar ‘de man in de straat’. Het was de verbreiding van een oriëntatie, waarvan de aantrekkingskracht reeds doorklinkt in George Orwells romantische beschrijving van ‘the proles’ die ‘menselijk waren gebleven’, ‘in hun binnenste niet hard [waren] geworden’ maar ‘hadden vastgehouden aan de primitieve gevoelens’ die iemand uit de middenklassen zich weer ‘moest aanleren’. In de jaren zestig en zeventig klonk deze romantisering uit vele monden. Tegenover de destijds overdreven tot overbodig geachte afscherming van de mensen van de straat, werd toen juist de dynamische vitaliteit van hun ‘streetsense’ bezongen: You've gone to the finest school, all right Miss Lonely, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit ‘neerwaarts perspectief’ verscheen de ‘salon sense’ van gevestigden als een gebrek aan realiteitsgevoel en aan gevoel voor verhoudingen: You've been with the professors, and they've all liked your looks Eind jaren zeventig was het vertrouwen - die wederzijds verwachte zelfbeheersing - tussen mensen die de belangrijkste maatschappelijke centra vertegenwoordigen enigzins gedaald.Ga naar eind9 In dit sociale proces was de sociaal-economische wind van richting veranderd en had de opwaartse druk van zich emanciperende groepen zijn dominantie aan een neerwaartse druk van disciplinerende gevestigden verloren; het ‘neerwaarts perspectief’ maakte plaats voor een ‘opwaarts perspectief’, een sterk toegenomen publieke belangstelling voor de mensen bovenaan de maatschappelijke ladder. In de jaren tachtig steeg de voorbeeldfunctie en het groepscharisma van gevestigden en hooggeplaatsten weer sterk. Hun ‘salon sense’, het op subtiele wijze laten merken juist niet van de straat te zijn, won aan waardering en belangstelling. Allerlei maatregelen van bestuur en regering, die in de jaren zestig en zeventig de ondernemingsvrijheid van kooplieden en industriëlen steeds verder aan banden hadden gelegd en die getuigden van hoge collectieve verwachtingen ten opzichte van de staat en van de maakbaarheid van de samenleving, werden in de jaren tachtig weer ten dele opgeheven; er werden juist investeringspremies uitgeloofd, en dit brede maatschappelijke proces ging gepaard met verschuivingen in perspectief en identificatie. Zowel in de media als in de sociale wetenschappen, verschoof de collectieve belangstelling niet alleen van ‘beneden’ naar ‘boven’, ook van ‘rechten’ naar ‘plichten’, en de ‘identificatie met de gevestigden’ kreeg weer de bovenhand over de ‘identificatie met de buitenstaanders’.Ga naar eind10 Commerciële specialisten die zich zoveel mogelijk buiten de media hadden gehouden - veel van wat zij zeiden en deden werd tégen hen gebruikt - traden weer zelfbewust voor het maatschappelijk voetlicht en de publieke belangstelling voor zich emanciperende groepen verminderde en veranderde van toon - veel van wat zij zeiden en deden werd tégen hen gebruikt. Pech en berusting wonnen aan kracht vergeleken bij onrecht en verzet, en vernederingen werden weer sterker uit het bewustzijn geweerd of als behorend bij de ‘condition humain’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geaccepteerd. De in de fase van informalisering en van emancipatie en verzet gangbare idealisering van de vrijheid van de straat en van de alerte vitaliteit van ‘mensen van de straat’ maakte weer plaats voor een idealisering van de vrijheid en de verfijnder levensstijl van mensen die juist niet ‘van de straat’ zijn. In 1983 drukte minister Brinkman dit uit met behulp van woorden die nog aan ‘de straat’ waren ontleend: Een minister hoort gezag te hebben. Een minister is niet gewoon... het volk moet de man zien die de beslissingen neemt, niet Jan, Piet of Klaas die het wel effe zal regelen. (Vrij Nederland 11 juni 1983) Kortom, ‘street sense’ verloor zijn dominantie aan ‘salon sense’ toen de kansen op collectieve emancipatie verminderden en het streven de individuele stijgingskansen te optimaliseren daarmee aan kracht won. De balans tussen solidariteit en assertiviteit, tussen ‘rekening houden met elkaar’ en ‘opkomen voor jezelf’ - de wij-ik-balans - sloeg dóór in de richting van ‘wij’ en uitingen van een meer particuliere groepsidentiteit raakten weer sterker geaccepteerd. Emancipatiebewegingen verloren aan elan en de identificatie met buitenstaanders zoals psychiatrische patiënten, gevangenen, vrouwen, arbeiders en werklozen verloor aan kracht, maar toch bleven de verhoudingen minder hiërarchisch, minder star en formeel dan ze in de jaren vijftig waren. De informalisering van omgangsvormen stagneerde, maar in de erop volgende fase van formalisering werden niet alle informaliseringen uit de voorafgaande fase teniet gedaan. Veel van de gedrags- en gevoelsalternatieven die in het laatste informaliseringstijdperk ingang vonden, bleven intact; ze werden in de fase van formalisering in de standaard van gedrag en gevoel overgenomen en in die zin geformaliseerd. De omslag van een fase van informalisering en van emancipatie en verzet in een fase van formalisering en van assimilatie en berusting (of omgekeerd) is te beschouwen als een fluctuatie, een conjunctuurbeweging in het civilisatieproces op langere termijn.Ga naar eind11 Van dichtbij bezien en als ervaring kunnen deze bewegingen zeer indrukwekkend zijn. Immers, met iedere wisseling in druk (en bedreiging) zullen de vragen wie vrienden zijn en wie vijanden, op welke momenten en op welke manieren met welke gevoelens en verlangens van welke mensen rekening gehouden dient te worden, anders beantwoord worden. Mensen kunnen zich in de ene fase in het offensief ervaren en in de andere in het defensief, en met deze positiewisselingen zullen ook hun zelfbeeld, hun wij- en zij-beelden, hun mentaliteit en hun gedrag veranderen. Ook de betekenis en waarde die ze aan het leven hechten kan meewisselen. Niettemin, bezien vanuit een meer gedistantieerd lange-ter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mijnperspectief, schuilen er in de fase van formalisering vooralsnog nauwelijks aanwijzingen dat de richting van civilisatieprocessen is veranderd: mensen oefenden steeds meer druk op zichzelf en elkaar uit tot het ontwikkelen van een stabieler, gelijkmatiger en meeromvattend patroon van zelfregulering en van een grotere sensitiviteit en flexibiliteit in de omgang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Nationalisering en regionalisering; het voorbeeld van taalgebruikOok in het taalgebruik is het informaliseringsproces sedert de eeuwwisseling dominant. In een artikel over de ontwikkeling van het Algemeen Beschaafd Nederlands (abn) schreef J. Goudsblom in 1964: Er is vooral sinds de Tweede Wereldoorlog een grotere tolerantie te bespeuren voor woorden die een generatie geleden beslist nog niet bon ton waren. (Goudsblom 1988b: 27/8) Die ontwikkeling deed zich ook al voor in de ‘roaring twenties’ en in het ‘fin de siècle’. In die perioden, maar vooral in de jaren zestig en zeventig, nam de tolerantie toe voor krachttermen, voor woorden die naar lichamelijke functies als seksualiteit en ontlasting of naar primaire impulsen en emoties verwijzen, en voor (andere) ‘vulgaire’ woorden en ‘dieventaal’. Verwijzend naar de opmerkingen van Elias over de ontwikkeling van de badmode sinds 1900 merkt Goudsblom hierover op: Evenals de maatschappelijke orde bestand is gebleken tegen de aanblik van bikini's, zo blijkt ze ook een meer vrijmoedige woordkeus te verdragen... er dringt een vleugje volkse losheid door in de burgerlijke zelfdiscipline. (Goudsblom 1988b: 28) Uit deze stijgende waardering voor het ‘volkse’ kan ook de vermindering van de sociale verschillen in het taalgebruik worden begrepen. Naast deze ‘verarbeiderlijking van de burgerij’ werd de informalisering van het taalgebruik ook geschraagd door het gebruik van woorden en uitdrukkingen die eerder beperkt waren gebleven tot het privé-leven, maar die nu ook gangbaar werden in de secundaire en formelere contacten van het openbare leven. Het is niet bij dat ‘vleugje volkse losheid’ gebleven. Vooral na 1964 zette deze tendens zich sterk door; de (voorlopig) laatste fase van informalisering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en van emancipatie en verzet kwam vooral daarna in volle gang. In een nog directer en informeler taalgebruik, in de stijgende tolerantie en waardering voor dialecten en regionale accenten, alsook in pogingen tot ‘spellingsvereenvaudiging’ kwam de opwaartse druk van zich emanciperende groepen tot uiting. Het gegroeide zelfvertrouwen van die groepen wordt erin weerspiegeld. Nog in de jaren vijftig spraken ongeschoolde arbeiders zelden het abn (zie bijvoorbeeld Haveman 1952: 39-40) en uit het spreken van dialect in het openbare leven werd vrij algemeen afgeleid dat de spreker van geringe komaf was. Vanaf de jaren zestig speelde vooral de televisie een grote rol in de snelle verbreiding van het abn over de bevolking, maar al vrij gauw, vanaf de jaren zeventig, ontstond ook een tegenbeweging: allerlei regionale bewegingen namen het op voor de eigen dialecten en de regionale tongval. Die riepen voor hen geen schaamte en gêne op, maar juist trots en vertedering: zij spraken niet de taal van hun meesters, maar die van hun moeders. Dezelfde gevoelens, gecombineerd met een flinke dosis nostalgie, kunnen de vanaf die tijd aangehouden hausse in (boeken met) oude foto's en ansichten van dorpen, stadjes en steden verklaren, alsmede de in dialect geschreven boeken en cursiefjes in regionale bladen. Het spreken met een regionaal accent werd, overeenkomstig het gestegen zelfbewustzijn, een manier om de sociale hiërarchie - met abn-sprekers aan de top - te relativeren en te trotseren. Goudsblom brengt dit als volgt onder woorden: Het spreken van een eigen dialect of groepsjargon of het opzettelijk bezigen van ruwe taal kan een sfeer van intimiteit en wederzijds vertrouwen oproepen; op deze manier vertolkt men zowel het gevoel van anders als van onder elkaar te zijn. (Goudsblom 1988b: 29) In de jaren zeventig werden de ‘regionalisten’ onder andere tegemoet gekomen door de instelling van regionale radio-omroepen, waarmee het eigen dialect en de eigen tongval een gerespecteerd en gevestigd medium kregen. Dat steunde de regionalisten in hun strijd tegen de door hen als onrecht ervaren minachting of het gebrek aan respect voor dialecten en streektalen. Minachting voor de sprekers van die talen leidt volgens hen tot verachting van de eigen identiteit. Zowel letterlijk als figuurlijk zijn dialecten in sterkere mate moedertalen dan het abn, dat bovendien ontstaan is uit die dialecten, zodat ook de hogere ouderdom werd aangevoerd om een groter respect af te dwingen. Zoals vrijwel elke beweging die tot informalisering aanzet, wezen ook de regionalisten erop dat een belangrijk deel van de hogere status van het abn tegenover de dialecten voortkomt uit overheersing en een verlangen naar sociale distinctie, dus uit zelfverheffing | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op grond van een niet op persoonlijke kwaliteiten of prestaties gebaseerde superioriteit. Inderdaad, het abn heeft behalve communicatie ook distinctie als functie. De eigenheid van hogeren ten opzichte van lageren wordt erin uitgedrukt. Maar, het spreken in dialect of met een regionale tongval kreeg in de jaren zeventig kennelijk eveneens een distingerende functie, dit keer ten opzichte van het abn en van lageren ten opzichte van hogeren. In de algemene stroom van emancipatie en verzet eisten de regionalisten hun recht op een ‘eigen identiteit voor culturele minderheden’ (bijvoorbeeld Kool 1982: 194-7 en 1983). Zij benadrukten een ‘gelijkwaardige verscheidenheid’ of ‘pluriformiteit’ tegenover ‘massale uniformiteit’, terwijl hun tegenstanders die termen vermeden en naar voren brachten dat de gezamenlijke of algemene ‘duidelijkheid’ (in plaats van uniformiteit) van de Nederlandse taal niet in gevaar mag worden gebracht door de ‘particularismen’ of de ‘versplintering’ (in plaats van pluriformiteit) die de regionalisten in hun ogen voorstaan. In deze miniatuur-taalstrijd boekten de regionalisten het grootste succes in de vorm van de per 1985 ingestelde mogelijkheid om streektalen op scholen verplicht te stellen. Daarmee kwam er een wettelijke bekrachtiging voor hun ideaal: een land met een bovengewestelijke standaardtaal, het Nederlands, en daarnaast een grote verscheidenheid aan gelijkwaardig geachte talen en dialecten... Eenheid en solidariteit met behoud van eigenheid. (Kool 1983) De waardering voor de regionale tongval is de laatste decennia zozeer gestegen dat ook landelijke en algemeen gerespecteerde media aandacht aan deze taalstrijd hebben besteed, bijvoorbeeld aan de vraag of een televisieomroeper of nieuwslezer een regionaal accent mag laten horen.Ga naar eind12 Deze vraag werd behandeld op een moment dat de laatste fase van assimilatie en berusting al had ingezet en de meeste emancipatiebewegingen duidelijk aan elan hadden ingeboet. Alleen al aan de woordkeus van tegenstanders was dit te merken; zij gebruikten formuleringen als ‘het is nu eenmaal zo’ - bij uitstek de dooddoener van de berusting - en ‘laat iedereen zijn zin maar doen, zodat het pas dan een echte bende wordt’ (Reynebeau 1983). In de fase van emancipatie en verzet zouden dergelijke opmerkingen stellig hoongelach hebben opgeroepen. Daarvan was in de jaren tachtig geen sprake meer. Met de grotere nadruk op algemene belangen en op individuele sociale stijging is ook de waardering voor het Standaard Nederlands gestegen. De stemmen tegen een voortzetting van de regionalisering, omgedoopt tot ‘provincialisme’, klonken luider en zelfbewuster. Een Nederlandse ambas- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sadeur schreef bijvoorbeeld een venijnig stukje over het provincialisme in de Nederlandse nieuwsuitzendingen. Volgens hem worden de kijkers behandeld als ‘louter imbecielen’, hetgeen hij toeschrijft aan het parool ‘vooral niet moeilijk doen, vooral de schijn vermijden dat je boven de massa staat... En dus het nieuws zo gewoon mogelijk brengen, met veel aandacht voor het eigen kleine achtertuintje’ (Bruyns 1984). Uit de passages over dialecten in de nieuwe etiquetteboeken van de jaren tachtig blijkt, dat de invloed van de regionalisten weliswaar wordt erkend en tot op zekere hoogte wordt gerespecteerd, maar toch voornamelijk als ‘voorbije mode’ en als ‘taalverloedering’ wordt verworpen. In de volgende passage overheerst erkenning en respect: En het gebruik van ons plaatselijk dialect? Onze dialecten zijn een onderwerp van wetenschappelijke studie, dus niemand kan het ons kwalijk nemen als we ze behéérsen. In gezelschappen van gemengde regionale afkomst spreken we het Algemeen Beschaafd. Hoewel men aan onze intonatie best mag horen waar we vandaan komen! (Grosveld 1983: 91) Meestal is de toon minder welwillend. In een ander manierenboek staat: Mode op taalgebied, zeker. Evenals het aangeleerde plat praten om toch vooral niet te laten merken dat je een academische opleiding hebt of uit ‘een goed nest’ komt. Dit streven naar een oprecht bestaan zonder franje, vinden we ook terug in de strijd voor een vereenvoudigde spelling... Plat praten is weer uit de mode en de spellingsvereenvoudiging blijkbaar ook. (Van Eijk 1983: 34) En een derde manierenboek neemt nog meer distantie: Er is een vreemde hang naar burgerlijkheid, een verlangen zich aan te passen aan taalgebruik en vocabulaire van de massa. Zolang de opzet daarvan niets anders is dan de wens door die massa te worden begrepen en verstaan, kan men er tot op zekere hoogte vrede mee hebben: het is een vorm van democratisering. Helaas schiet men te vaak zijn doel voorbij en dan ontaardt het zo gemakkelijk in het opzettelijk gebruiken van platte taal, ruwe woorden en een overvloed aan modeuitdrukkingen. Deze ‘ontaarding’ wordt door de schrijfster taalverloedering genoemd en zij verzet zich daar als volgt tegen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Etiquette anno 1980 vraagt van mij, ... dat ik me bedien van het zo vaak bespottelijk gemaakte abn, het algemeen beschaafd Nederlands. (Bakker-Engelsman 1983: 111/2) Een vergaande emancipatie van regionaal taalgebruik zoals in Nederland heeft plaatsgevonden, wijst op een sterke ontwikkeling van regionale identiteit binnen het kader van een hoogontwikkelde nationale identiteit. De integratie of eenwording van de Nederlandse samenleving was dermate gevorderd en gevestigd dat de samenstellende dialecten van de nationale taal, die intussen een heel eind in de richting van het abn waren opgeschoven, weer een eigen leven werd gegund. In landen waar regionale identificaties voorkomen die buiten het kader van de nationale identiteit treden, worden die veelal met geweld bestreden. Pas vanaf een bepaald moment in het proces van nationale eenwording en vereenzelviging kan zo'n sterke sub-nationale identificatie weer opleven zonder als verraad te worden gebrandmerkt en als zodanig de kop te worden ingedrukt. Het gevoel dat dan verraad wordt gepleegd kan zo diep gaan dat het een drijfveer wordt tot ontkenning - soms zelfs tot uitroeiing - van hele volkeren. Bijvoorbeeld, de ambassadeur van Turkije in Nederland werd in 1984 door de term ‘Koerdisch Oosten’ in een Nederlandse krant zo diep geraakt - of hoorde dat van de Turkse regering te zijn - dat hij in een ingezonden brief zich er publiekelijk over verbaasde hoe dat toch mogelijk was. ‘Deze term is niet alleen onjuist, ze is ook zeer misleidend’, schreef hij, erop wijzend dat de bevolking van Turkije ‘een onscheidbare eenheid vormt’, en het ‘kan absoluut niet worden getolereerd’ Turkije te verdelen in gebieden ‘met willekeurige benamingen’ (Ingezonden brief, NRC Handelsblad 30 mei 1984). In de slotzinnen van zijn abn-artikel verwijst Goudsblom impliciet naar de hier beschreven spanningsverhouding tussen nationalisering en regionalisering. Hij spreekt de verwachting uit dat uitspraak en vocabulaire van het Nederlands, door wie en onder welke omstandigheden ook gesproken, steeds dichter naar een - uiteraard met de maatschappelijke ontwikkeling mee evoluerend - abn-model toegroeien. Naarmate dit model meer gaat domineren, zal het echter zijn specifieke functies verliezen; daarentegen zullen de weinige afwijkingen die overblijven dan functioneel des te meer betekenen. (Goudsblom 1988b: 29) Zoals aan iedere informalisering een formalisering vooraf is gegaan, zo ging | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de hier beschreven regionalisering een nationalisering vooraf. De gevaren en angsten die gepaard gaan met identificaties van geringere dan nationale omvang moeten kennelijk eerst onder vastere, gelijkmatiger en omvattender controle worden gebracht voordat voldoende vertrouwen of ‘wederzijds verwachte zelfbeheersing’ kan ontstaan op grond waarvan meer ontspanning, grotere tolerantie en meer variaties of nuanceringen mogelijk worden. Vandaar de term spanningsverhouding of spanningsbalans. De angst van mensen voor elkaar dient kennelijk eerst vergaand onder controle te zijn gebracht voordat zich, bij wijze van tegenwicht voor het gegroeide vertrouwen en de wederzijdse identificatie, processen van individualisering kunnen doorzetten. In een kernachtige formulering: Die Lokkerung kurzer und die Intensivierung langer Interdependenzketten laufen geradezu Hand in Hand. (Schröter 1990: 72) In de loop van dit proces verandert de angst voor elkaar in een min of meer automatisch werkende angst voor zichzelf, bijvoorbeeld angst voor het aan de dag leggen van een te grote kuddegeest en ‘massa-mentaliteit’. Deze samenhang doet zich ook voor in processen van continentalisering: naarmate de Europese integratie voortschrijdt - met 1992 als magisch jaar - groeit het verlangen de eigen ‘regionale’ cultuur, inclusief haar taal, te accentueren en te beschermen, en te pleiten voor een beleid dat is gericht op cultureel pluralisme. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 SlotHet bestuderen van sociale en psychische processen, van ontwikkelingen in het civilisatieproces aan de hand van de hier besproken fasen, komt neer op een speurtocht naar de sociale condities waaronder gemoedsbewegingen, gedragsveranderingen en veranderingen in moraal zich voltrekken. Veelomvattende maatschappelijke veranderingen en sterke collectieve bewegingen brengen wijzigingen van het dominante levensgevoel met zich, en een herziening van de heersende wij- en zij-beelden, en van het beeld van het collectieve verleden - kortom, van de sociale en autobiografische continuïteit. Zo werden in de laatste omslag van een fase van informalisering in een fase van formalisering de gangbare beelden van heden en verleden steeds meer gesteld in de termen van de mensen die deze processen voornamelijk droegen en vorm gaven. In de laatste fase van emancipatie en verzet was het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beeld van wat er gebeurde voornamelijk gebaseerd op een ‘minderheid van de besten’ onder degenen die aan de sociale experimenten en emancipatiebewegingen deelnamen. In de erop volgende fase van assimilatie en berusting daarentegen, werd het beeld van hetgeen in de fase daarvoor was gebeurd steeds sterker gebaseerd op een ‘minderheid van de slechtsten’ (Elias en Scotson 1976), de ‘hedonisten’, ‘softies’ en ‘profiteurs’ uit die jaren.Ga naar eind13 De betrokken mensen mogen forse uitslagen in deze of gene richting waarnemen en ze interpreteren als enorme mentaliteitsveranderingen, maar een vergelijking van deze uitslagen in het bredere maatschappelijk verband van het informaliseringsproces op langere termijn, relativeert de forsheid van die uitslagen. Het wordt dan mogelijk de veranderingen te zien in termen van spanningsbalansen en als elkaar opvolgende fasen in civilisatieprocessen die zich in een bepaalde richting voltrekken. |
|