Van minnen en sterven
(1990)–Cas Wouters– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk V
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
O.K. en De schaamte voorbij verwierven grote bekendheid. Deze literatuur stimuleerde emancipatie en informalisering; ze leek in eerste instantie bedoeld voor mensen die geacht werden elkaars gelijken te zijn of te worden. 3 In 1979 verscheen een ongewijzigde veertiende druk van Hoe hoort het eigenlijk?, maar pas in de jaren tachtig bloeide de belangstelling voor goede manieren weer duidelijk op. In 1982 en 1983 verschenen in Nederland de volgende nieuwe manierenboeken:
Bevordering van emancipatie en informalisering lijkt niet het oogmerk van deze lectuur. Zo staat er in een van deze boeken een hoofdstuk met als titel ‘De vrouw moet weer vrouw worden’ (g77)Ga naar eind3 en wekken sommige auteurs al in de verantwoording de indruk terug te verlangen naar de formele regels van weleer: Ik geniet van hoffelijkheid en uitingen daarvan. Ik vind het nog altijd prettig, dat mijn man niet in de auto stapt voor hij het portier aan mijn kant heeft opengemaakt en mij binnengelaten. (b7) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze auteur schrijft dan ook dat het haar opdracht was ... een boek samen te stellen, dat vertelt hoe het hoort in de jaren tachtig. Hoe de omgangsvormen formeel zijn, hoe de regels luiden. (b8) Soms is de toon van de verantwoording zelfs nogal dreigend: Anders dan de wet heeft de maatschappij geen dwangmiddelen die ons op het juiste spoor moeten zetten en houden. Maar de maatschappij vindt wel dat wie zich niet aan de juiste gedragsregels houdt - uit onwetendheid, uit onbegrip of zelfs onwil - zichzelf buiten de samenleving plaatst. Hij is af, en telt niet of nauwelijks mee. (e5)Ga naar eind4 Het hierin doorklinkende verlangen naar de meer formele en strenge omgangsregels en -idealen uit de tijd van de oude manierenboeken zal één kant van een tweestrijd blijken te zijn, een tweestrijd op twee niveaus: zowel tussen als in mensen. Om deze tweestrijd beter te kunnen begrijpen, volgt nu eerst een beschrijving van de regels en idealen over de omgang tussen de seksen zoals die opdoemen uit zowel manierenboeken als adviesboeken aangaande huwelijk en seksualiteit uit de periode 1930-1966. De gehele paragraaf is ontleend aan Vrouwen in tweestrijd (vooral pp. 152-170). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Regels en idealen over de omgang
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn vele soortgelijke voorbeelden te geven, maar hier wordt volstaan met een lang citaat uit het Huwelijksboek, uitgegeven in 1941, waarin zowel het ik-ideaal als het daarbij passende jij-ideaal van man en vrouw in het huwelijk duidelijk onder woorden worden gebracht: De man, die eerst alleen voor zichzelf leefde, krijgt grooter verantwoordelijkheid, zoodra hij als hoofd van een gezin optreedt; hij moet dan voor twee menschen, en wanneer er kinderen komen, voor meerderen zorgen; zijn arbeid is de onderhoudsbron voor zijn gezin; zijn keuze bepaalt het lot en de omstandigheden van zijn familie. Alles, wat hij doet, heeft beteekenis voor de zijnen. En dit weet hij; het geeft aan zijn levenshouding grootere waarde. Hij is de leider, en de beschermer. In den riddertijd moest hij de held zijn, die uitblonk door kracht en moed. Maar ook thans wil iedere vrouw in haar man eveneens de held zien, die haar verdedigt, en het ridderlijk voor haar opneemt; en zij treurt er over of zal het hem verwijten, als hij dit niet doet. Dit prikkelt zonder twijfel den man en zet hem aan tot verhoogde activiteit. Hij moet flink zijn, om aan dezen eisch te voldoen. En hij spant zich in, om de waardeering te mogen ontvangen, die hij dan ook krijgt. En zijn de levensmoeilijkheden groot, dan kan het karakter van den man hierdoor nog meer gestaald worden. Hij moet doorzetten en hij wil dit ook. Uit een citaat als dit blijkt dat het ik-ideaal en het jij-ideaal van zowel mannen als vrouwen elkaar vooronderstellen: de man kan bijvoorbeeld geen leider en beschermer zijn als de vrouw niet volgzaam is en hem niet verzorgt, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
omgekeerd. De beide idealen zijn complementair en samen vormen zij een figuratie-ideaal van harmonieuze ongelijkheid, een omgangsideaal dat zowel een ik-ideaal als een jij-ideaal omvat en dat al van jongsaf aan in één patroon van wederzijdse afhankelijkheden wordt verinnerlijkt. Overeenkomstig dat ideaal voelden vrouwen zich schuldig en betuigden zij spijt over eigen falen, ontstaken ze in verontwaardiging over het falen van hun man, maakten ze hem verwijten en rechtvaardigden zij zich tegenover zichzelf en anderen. Ook deze gevoelens, die corresponderen met het figuratie-ideaal, zijn complementair: geen schuld zonder beschuldiging en geen spijt zonder verwijt. De strekking van de adviezen in de bestudeerde manieren- en adviesboeken bleef vanaf de jaren dertig tot in de jaren zestig opvallend gelijk. In die periode bleef de onderlinge machtsverhouding tussen de echtgenoten onmiskenbaar ongelijk - hoewel minder dan daarvoor - maar dit werd over het algemeen niet als onderdrukking ervaren, noch als overheersing. Een nieuwe generatie vrouwen had zich de ruimere grenzen die hen werden gesteld eigen gemaakt en leek er niet op uit om die grenzen te overschrijden. Met een keur van religieuze, biologische en karakterologische argumenten werd de ondergeschiktheid van vrouwen gelegitimeerd, onder andere in manieren- en adviesboeken. Een voorbeeld van zo'n biologisch én karakterologisch argument werd vóór de laatste oorlog opgetekend door de vrouwelijke auteur van Nederlands bekendste etiquetteboek: Ga op zoek naar Uzelf! Wees niet bevreesd voor datgene van Uzelf, dat gij uiteindelijk zult ontdekken, want de lichtende kern van Uw wezen is de allen vrouwen ingeschapen drang om in liefde te mogen dienen. (Groskamp-ten Have 1939a: 13) Wanneer vrouwen hun ik-ideaal maar afstemmen op het nog ondubbelzinnig positieve figuratie-ideaal van harmonieuze ongelijkheid, dan zal de aanbevolen onderdanigheid niet zonder beloning blijven; de volgende zin luidt dan ook: Ook als gij er nog niet van bewust zijt, dan toch leeft in U ook deze wonderlijke schoone drang, die van een grauw, eentonig leven een glanzend sprookje vermag te maken. (idem) In een soortgelijk boek uit de jaren veertig - het werd vertaald uit het Frans, waarin het de veelzeggende titel had: L'Art d'être aimée (vertaald als De kunst van beminnen en beminnelijk te zijn) - worden vrouwen tevens onomwonden gewaarschuwd voor de gevolgen wanneer ze te ver gaan, wanneer ze zich onvoldoende schikken: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
In elke echtgenoot sluimert een kleine tyran. Roep dien onaangenamen dictator vooral niet op. (le Bourg 1950: 36) De auteur, ook in dit geval een vrouw, geeft vervolgens allerlei adviezen die daartoe strekken, bijvoorbeeld: ... beteugelt in eerste plaats Uw - O, ik weet het: ‘onbedwingbare’ lust tot het maken van een grote scene... Beheerst U, beheerst U! In plaats van al dien storm te veroorzaken is het honderd maal verstandiger, een gewone koude douche te nemen... Leert de kunst aan, hem geheel te ontwapenen door 't een of andere lieve gezegde, door een kus, door een bijna komisch verslagen gezichtsuitdrukking... (le Bourg 1950: 38/9) Dit soort boeken kan gezien worden als handleidingen voor de omgang in harmonieuze ongelijkheid, in onderdanigheid die werd beloond met bescherming en respect. Voor mannen hield het figuratie-ideaal van harmonieuze ongelijkheid in dat zij hun superioriteit moesten verdienen door zich op een bepaalde wijze tegenover hun vrouw te gedragen: In de goede huwelijken bemerkt de vrouw niets van haar afhankelijkheid, haar rechteloosheid; daar wordt alles in harmonie overlegd en geschikt; daar is zij gaarne afhankelijk van den sterkere; daar geven haar plichten haar meer vreugde dan een wetboek vol welomschreven rechten het zou kunnen doen. (Post 1939: 86) Er dreigden echter weinig sancties wanneer mannen niet aan dit ideaal voldeden. Dan wordt de verzuchting uitgesproken dat een man die zijn plichten te veel verzaakt eigenlijk niet zou mogen trouwen, of had mogen trouwen. Die gevallen werden ‘betreurenswaardig’ genoemd. Verzet van vrouwen, bijvoorbeeld door terechtwijzende gesprekken, werd in dergelijke gevallen niet verwacht en zeker niet door regelrecht ruzie te maken, laat staan dat zij werden aangemoedigd om hun man tijdelijk of voorgoed te verlaten. Deze laatste mogelijkheid was zo negatief beladen dat in de periode 1937-1960 vrijwel elk spoor dat in de richting van een echtscheiding zou kunnen wijzen ontbreekt, althans in de literatuur die raadgevingen bevat. Zich verzetten heette ‘sabotage plegen’ (Groskamp-ten Have 1939a: 18). Voor wie de pech had aan zo'n man gebonden te zijn ofte raken, bood het ik-ideaal van de getrouwde vrouw alleen nog de mogelijkheid van voldoening in een gelouterd martelaarschap. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook in meer beschouwelijke passages waarin de emancipatiestrijd van vrouwen ter sprake komt, bleef berusting de boodschap: In de meeste gevallen weegt het goede der vrijheid niet op tegen de zorg en de drukkende verantwoordelijkheid, die ermede gepaard gaan. (Groskamp-ten Have 1939a: 114/5; vgl. ook Brinkgreve 1988b) In de periode vanaf het einde van de jaren twintig tot in de jaren zestig zijn ook in de literatuur die raadgevingen over de seksuel omgang bevat treffende voorbeelden van harmonieuze ongelijkheid te vinden. De voorbeelden op het gebied van seksualiteit vullen het beeld van de omgang in harmonieuze ongelijkheid verder aan. Ze geven er een vorm aan die extra gewicht heeft omdat het intimiteiten betreft die in afzondering plaatsvinden en daarom niet mede als demonstratie van goede manieren en dus als ‘uiterlijke hoffelijkheid’ tegenover derden kunnen worden beschouwd. Zo schreef prof. J.G. Wattjes: De paring wordt door den man en aan de vrouw voltrokken... De vrouw neemt niet doch lokt tot nemen... Wat tegenover de (ook letterlijke) onderschikking stond, werd ook hier niet voorgesteld als een beloning van de kant van de man, maar als iets dat in de natuurlijke orde der dingen was verankerd. Het ‘telkenmale breken van het effect van de beweging des mans op zijn orgaan’ behoorde namelijk tot de voorwaarden voor het vrouwelijk orgasme. De ‘natuur’ en het ‘instinctief gevoel dezer ingewikkelde verhouding van activiteit en passiviteit’ werd ook hier als waarlijk harmonieus voorgesteld, want: De tegenwerkende medewerking van de vrouw beoogt dus niet slechts de voorwaarden voor het vrouwelijk orgasme te verwerkelijken, doch verhoogt ook het genot van den man. (Wattjes z.j: 34-42) Het Huwelijksboek biedt zo'n gedetailleerde beschrijving niet. Daar staat zonder veel omhaal: Na het inleidend liefdesspel volgt de geslachtsgemeenschap. Tenein- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de den scheede-ingang meer toegankelijk en het inbrengen van het lid gemakkelijker te maken, is het gewenscht, dat de vrouw de beenen wijd uiteen sprijdt en met gebogen knieen optrekt. (Post 1939: 91) Zonder enige terughoudendheid staat in deze boeken de seksuele beleving van de mannen centraal en is die van vrouwen daaraan ondergeschikt. Vooral in de oudere manieren- en adviesboeken omtrent huwelijk en seksualiteit blijkt ook hoe vanzelfsprekend het is dat vrouwen maagd zijn wanneer ze trouwen. Aan (toekomstige) echtgenoten werd nog zeer sterk de macht toegekend over de emotionele en libidineuze bevrediging van hun bruid: wanneer vrouwen maagd bleven voor het huwelijk en monogaam in het huwelijk, behield hun man het monopolie tot het genieten van haar lichaam, zonder zichzelf dergelijke hoge seksuele beperkingen op te leggen. In de vertaling van L'Art d'être aimée, uitgekomen in 1950, wordt aandacht besteed aan de beperkte mogelijkheden van vrouwen om genot in het liefdesspel te hebben binnen het kader van de - vanzelfsprekende - gerichtheid op zijn genot: Het voorwenden van een hartstocht is soms voldoende om deze aan te wakkeren. Daarmee wordt niet bedoeld, dat U een onbehouwen comedie moet gaan opvoeren, die niemand overtuigt, maar wel dat U zichzelf een geloof in eigen hartstocht bijbrengt, zodat U tot een wezenlijk meespelen komt. Doet dus ‘alsof’, al was het slechts uit hoffelijkheid tegenover Uw echtgenoot - wiens genot bedorven is, zodra hij zich eenzaam gaat voelen. (le Bourg 1950: 51) Wanneer de ‘begeerde verrukkingen’ ondanks deze raadgevingen uitblijven en hij ‘volkomen gebroken door de hevigheid en het genot zelf ... naast u ligt neergezegen’: Weest dan verdraagzaam, want Gij zelve waart immers de aanstichtster van deze dronkenschap... In het boek Mijn man, mijn minnaar, uitgekomen in 1960, richt dokter Caprio zich over hetzelfde onderwerp tot mannen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vrouw wenst, dat haar man leiding geeft bij de liefdeshandelingen. Het seksuele ontwaken van de vrouw behoort tot zijn verantwoordelijkheid. (Caprio 1960: 71) Hoe gedateerd dit tegenwoordig ook mag klinken, toch was deze ‘verantwoordelijkheid’ rond 1960 betrekkelijk nieuw, althans in deze literatuur. In het voorwoord van het boek van Caprio, geschreven door de seksuoloog L.H. Levie, kunnen we al een verklaring voor deze verandering vinden. Levie wijst op de ‘bevrijding van de vrouw uit de kluisters, die haar eeuwenlang gevangen hielden’ en stelt vervolgens: De vrouw stelt nu eisen aan de man, die niet slechts haar kostwinner doch vooral ook haar minnaar moet zijn, wil hij aanspraak maken op haar blijvende liefde en trouw. (Caprio 1960: 8) Sommige uitspraken in Caprio's boek staan al duidelijk in het teken van de overgang naar een fase van emancipatie en verzet. Wanneer we afgaan op het voorwoord van Levie is die fase zelfs al aangebroken, aangezien hij, sprekend in de verleden tijd, de voorbije periode als volgt samenvat: De vrouw hoorde bij ‘kerk, keuken en kinderen’, ze mocht blij zijn ‘netjes onder dak gekomen te zijn’, aan haar eisen aan het huwelijksleven - zo zij die al had - werd geen aandacht besteed en aan echtscheiding werd doodeenvoudig niet gedacht. Ook niet, als de echtelijke harmonie afwezig was en zelfs niet, indien het huwelijk tot een hel werd. Men hoorde te berusten... (Caprio 1960: 7) Uit de studie van deze manieren- en adviesboeken blijkt dat de omgang tussen mannen en vrouwen vooral was gebaseerd op de complementariteit van de functies die ze voor elkaar vervulden. In de figuratie van die functies stond tegenover de bescherming tegen geweld, armoede en statusdaling die mannen aan vrouwen boden, het recht op haar zorg en seksualiteit. De sterke man moest liefdevol beschermen tegen de gevaren die vanuit het openbare leven dreigden en de zwakkere vrouw moest in het door hem beschermde privé-leven haar man en hun kinderen liefdevol verzorgen, een verzorging die zich ook tot zijn seksuele wensen uitstrekte. Ook in het openbaar en buiten het huwelijk was de omgang tussen mannen en vrouwen gebaseerd op de leiding en bescherming van mannen, bescherming van haar lijf, goederen en reputatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot in de jaren zestig bestond er wat betreft de verhouding tussen mannen en vrouwen een traditie van harmonieuze ongelijkheid als omgangsideaal, een sociale continuïteit waarop een verwachting van biografische continuïteit was geënt: verloven, trouwen, kinderen krijgen en opvoeden, samen oud worden. Dat plan lag klaar, men wist waar men aan toe was en bij wie men hoorde. Velen beschouwden deze sociale en biografische continuiteit als een ‘natuurlijke gang van zaken’; aan die ‘orde der dingen’ viel nauwelijks te tornen. In morele termen uitgedrukt: wie aan de verkeerde kant van de lijks te tornen. In morele termen uitgedrukt: wie aan de verkeerde kant van de scheidslijnen terecht kwam had het eerder verkeerd gedaan of pech gehad, dan dat hem onrecht was aangedaan. Niet alleen in de verhouding tussen mannen en vrouwen, maar ook in bijvoorbeeld de verhouding tussen ouders en kinderen, leraren en leerlingen, de geestelijke en politieke voorhoede en hun achterban, bestonden in Nederland nog maar zo'n dertig jaar geleden figuratie-idealen die met de term harmonieuze ongelijkheid waren te kenschetsen. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er zich geen conflicten voordeden, maar idealiter, naar de maatstaf van de heersende figuratieidealen, mocht het niet zover komen. Zelfs in de altijd meer omstreden verhouding tussen werkgevers en werknemers (en hun organisaties) domineerde, gezien bijvoorbeeld de nadruk op onderlinge samenwerking en de trots op de relatief grote arbeidsvrede in Nederland, het ideaal van harmonieuze ongelijkheid boven radicale idealen waarin (klassen)strijd voor onvermijdelijk werd gehouden. De Nederlandse samenleving als geheel verkeerde in een fase van assimilatie en berusting. Voor zover er in de manieren- en adviesboeken uit deze periode op enig gebied een tendens tot verandering van de omgangsvormen doorklonk, werd daar afkeurend over gesproken: Er zijn onder de hedendaagsche jongelui, die het stilzwijgend accepteeren, dat een dame voor zichzelf en soms voor hem medebetaalt, maar de welopgevoede beschaafde man zal dit niet dulden. (Groskamp-ten Have 1939: 51)Ga naar eind5 Het figuratie-ideaal van harmonieuze ongelijkheid kwam destijds ook in vele dansfiguren tot uitdrukking: de man leidt, de vrouw volgt en samen maken zij harmonieuze figuren; in ieders beweging wordt de beweging van de ander verondersteld en inbegrepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Het hiaat in manierenboeken; de jongste informaliseringsgolfGedurende de jaren zestig, in de brede stroom van emancipatie- en informaliseringsbewegingen, boetten de oude figuratie-idealen vrij snel aan kracht in. In de ontwikkeling van de Nederlandse samenleving brak een fase van emancipatie en verzet aan: gevestigden moesten hun ‘gezag’ vaker en sterker waarmaken. Het is kenmerkend voor de tweede helft van de jaren zestig dat juist toen in de sociale wetenschappen een onderscheid tussen een ‘harmonie-model’ en een ‘conflict-model’ werd gelanceerd, een onderscheid dat vrij algemeen ingang vond. De termen werden gangbaar onder politici, vakbondsleiders, voorvechters in emancipatiebewegingen en zo verder tot aan middelbare scholieren toe. Het onderscheid gaf buitenstaanders de gelegenheid om de legitimiteit van hun verzet tegen ongelijkheid tot uitdrukking te brengen: ze ‘kozen voor het conflict-model’, een te respecteren strategie. Geleidelijk, maar steeds sneller, werden de gezamenlijke belangen van wederzijds afhankelijke groepen gevestigden en buitenstaanders minder belicht en werden de strijdige belangen sterker op de voorgrond geplaatst: men organiseerde zich, machtskansen groeiden en werden benut. Organisaties als Man-Vrouw-Maatschappij, Dolle Mina, studentenvakbonden, en het nieuwe elan van nvsh en coc zijn voorbeelden. Het figuratie-ideaal van harmonieuze ongelijkheid raakte in veel verhoudingen op de achtergrond, het werd verdrongen in het bewustzijn van de aan macht winnende buitenstaanders door hun preoccupatie met vernederingen; vroeger werden juist die vernederingen zoveel mogelijk uit hun bewustzijn geweerd. Op grond van die preoccupatie legden zij grote nadruk op solidariteit binnen de eigen groep met zijn ‘gerechtvaardigde eisen’ aangaande ‘onrechtvaardige’ verschillen. De verhouding tussen ouders en kinderen, mannen en vrouwen, ouderen en jongeren, professoren en studenten, werkgevers en werknemers, bestuurders en bestuurden, al die verhoudingen werden vanaf de tweede helft van de jaren zestig steeds duidelijker gekenmerkt door openlijke spanningen. Gaandeweg werd het voor steeds meer buitenstaanders - vrouwen, werknemers, jongeren, homoseksuelen - bijna vanzelfsprekend om veranderingen, dat wil zeggen verbeteringen te verwachten. De ‘natuurlijke orde der dingen’ bleek veranderbaar. Het besef van zich voltrekkende veranderingen maakte inbreuk op de verwachting van sociale continuïteit en daarmee tevens op de verwachting van biografische continuïteit: zo werd het oude plan voor het verloop van de verhouding tussen man en vrouw dubbelzinnig en verdacht. Steeds meer vrouwen en ook mannen signaleerden de erin besloten ongelijkheid, die sommigen als onverdraaglijk brand- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
merkten. Wie aan de verkeerde kant van de scheidslijnen terecht kwam had het in de ogen van steeds meer mensen niet langer verkeerd gedaan of pech gehad, maar haar was veeleer onrecht aangedaan. Voor velen, vooral voor de aan macht winnende groepen buitenstaanders, werd het steeds moeilijker voorstelbaar dat een ongelijke verhouding harmonieus zou kunnen zijn en het figuratie-ideaal van harmonieuze ongelijkheid werd van verdacht tot onaanvaardbaar. De manieren waarop mannen en vrouwen met elkaar omgingen verloren hun vaste vorm, ze werden veelvormiger en informeler, zoals de omgangsvormen in het algemeen. In de laatste fase van emancipatie en verzet hebben vrouwen een machtswinst geboekt en is hun respect en zelfrespect daarmee zodanig gestegen, dat de regels en idealen uit de oude manierenboeken als ouderwets en discriminerend werden ervaren. De oudere formele praktijken en ‘goede manieren’ herinnerden pijnlijk aan de oude ongelijkheid en in verzet daartegen werd de vraag ‘hoe hoort het eigenlijk?’ omgebogen tot de vraag hoe mensen elkaar als gelijken kunnen behandelen. In hoofdstuk i is al gesignaleerd dat in de ontplooiïngs- en emancipatieliteratuur nieuwe omgangsregels en -idealen werden geformuleerd die op de nieuwe vraag een antwoord leken te bieden. Deze literatuur werd vanaf het midden van de jaren zestig ook op Sociale Academies en universiteiten behandeld en in die zin werd de vraag naar ‘goede manieren’ - ‘hoe hoort het eigenlijk?’ - tot in de centra van wetenschap en hulpverlening besproken, zij het in ander jargon. Hieraan kan worden toegevoegd dat emancipatie en persoonlijke groei mede in het brandpunt van de publieke belangstelling kwamen te staan, omdat, naarmate fysieke veiligheid en materiële zekerheid gegarandeerd leken en er een ‘gemoedsrust van de verzorgingsstaat’ ontstond, de onzekerheden in verhoudingen en in psychisch welbevinden aan intensiteit leken te winnen. De emancipatieliteratuur raakte zelfs zo populair dat (in het verlengde daarvan) de andragologie in Nederland aan sommige universiteiten als zelfstandige studierichting werd erkend. De andragologie ontleende zijn bestaansrecht vooral aan de pretentie sociaal wetenschappelijke kennis in praktische en verstaanbare adviezen voor een betere samenleving te kunnen omzetten. In dezelfde periode als waarin manierenboeken weer in zwang raakten - begin jaren tachtig, werd de andragologie als zelfstandige studierichting opgeheven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 De jongste regels en idealen over de omgang tussen de seksen: 1979-1990Vooral in een onderlinge vergelijking tussen de in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk genoemde nieuwe manierenboeken is duidelijk te merken dat de omgang tussen mannen en vrouwen nog een roerig terrein bleef. De meeste auteurs proberen dit onderwerp te ontwijken. Slechts drie (f, g en i) hebben moeite gedaan om een beredeneerde integratie van oude en nieuwe omgangsregels tussen de seksen te bieden. Bij de overigen - op één na (a) die het onderwerp geheel ontwijkt - is niettemin voldoende te vinden om hun positie en hun keuze in deze vast te stellen. Een extreme en veelzeggende oplossing biedt een schrijfster (c) die mannen en vrouwen consequent hetzelfde behandelt en alleen daar differentieert waar het probleemloos kan, zoals bij opmerkingen over kleding. Verder kiest zij voor de sekseloze u-vorm. Deze u verschijnt bijzonder vaak als een alleenstaande ten tonele. Zelfs in het hoofdstuk ‘Thuis’ wordt maar één keer de mogelijkheid van een huisgenoot geopperd: Als u met z'n tweeën ontvangt kunt u tevoren afspreken wie voor welke dingen zorgt. Vroeger was het gebruikelijk dat, bij een echtpaar, de man zorgde voor de drank, hij sneed ook het vlees en trancheerde wild en gevogelte. Nu die rolverdeling niet meer zo vastligt, maakt het niet uit wie van beiden het doet, als maar iemand erop let. (c94) Het ontwijken geschiedt op vele manieren. Zo noemt de auteur die wil vertellen hoe de omgangsvormen ‘formeel’ zijn in haar inleiding de manvrouw verhouding expliciet als een probleem: ‘Wat moet erin, wat kan onbesproken blijven’ waarna zij vervolgt: Was het, nog niet zo lang geleden, uitsluitend de man die de kost verdiende en de vrouw die de huishouding deed en voor de kinderen zorgde, nu hebben veel vrouwen een volledige of part-time baan. Er zijn nog maar weinig mannen, die thuis geen hand uitsteken. Integendeel: het spreekt vanzelf dat man en vrouw beiden huishoudelijke karweitjes voor hun rekening nemen. De dagelijkse maaltijd wordt in veel huishoudens al lang niet meer uitsluitend door de vrouw verzorgd. Jonge vaders voelen zich niet minder betrokken bij de lichamelijke en geestelijke opvoeding van de kinderen dan moeders. (b8) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze zedenschets belooft meer dan er komt; verderop is deze auteur doorgaans ontwijkend. De opstelling van alle ontwijkende auteurs komt wellicht het duidelijkst tot uitdrukking in het volgende citaat waarin de schrijfsters vasthouden aan de oude formele vorm, maar daar in bedekte termen aan toevoegen tolerant te zijn tegenover de informele vormen door de ogen te zullen sluiten voor wie zich niet volgens het oude boekje gedraagt. Het gaat in dit citaat niet om het formele gearmd lopen, bijvoorbeeld in een begrafenis- of huwelijksstoet, maar om gearmd lopen als uiting van genegenheid in het openbaar: Wij zijn het met u eens, gearmd lopen heeft wel iets. Maar toch, het moet ons van het hart, het hoort niet. En eigenlijk onder geen beding... Maar ja, soms spreekt het hart luider dan de etiquette, en dan doen we het toch. (e116) H.F. van Loon (g) heeft drie hoofdstukken over de omgang tussen de seksen geschreven waarin nogal eens de oude dubbele moraal doorklinkt. Vooral de adviezen aan gehuwde mannen en gehuwde vrouwen spreken duidelijk met dubbele tong. Zo mag de echtgenoot ‘in haar bijzijn’ niet flirten en dient de echtgenote niet te gaan slapen alvorens een ruzie bij te leggen, omdat mannen het meestal niet opbrengen ‘om als eerste de stap naar de verzoening te zetten’ (g87). Deze auteur verklaart zijn poging tot restauratie van het oude figuratie-ideaal van harmonieuze ongelijkheid impliciet met de woorden: Enerzijds is zij immers steeds gelijker - zo al niet volkomen gelijk. Anderzijds wil de man, diep in zijn hart, toch nog iets gelijker zijn dan de vrouw - en werpt hij zich graag op als leider, beschermer en opperkostwinner. (g77) Hij redeneert als volgt verder: ‘Mannen ... beschouwen haar nog wel als ondergeschikt’, daarom dient zij de mannelijke bescherming weer te accepteren en moet de vrouw ‘vrouw blijven òf weer vrouw worden’ (g69). Toch klinkt de vrouwenemancipatie ook bij deze auteur duidelijk door, bijvoorbeeld in de volgende passage: Alles wat een man tegen een andere man kan zeggen, kan hij ook tegen een vrouw zeggen... De huidige conversatie is volstrekt openhartig - en ik kan mij geen onderwerp noch enig woord voorstellen, dat nu werkelijk taboe zou zijn in aanwezigheid van vrouwen. (g80) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook Van den Hout (i) behandelt de omgangsvormen tussen de seksen vrij uitvoerig. Bij hem komt het hierboven beschreven conflict tussen en in mensen bijvoorbeeld tot uiting in de combinatie van een constatering als ‘Menige moderne vrouw ziet de kleine hoffelijkheden van een man als iets dat de ongelijkheid tussen de seksen in stand zou houden’ met de uitspraak ‘Kleine hoffelijkheden worden echter altijd gewaardeerd als ze op een natuurlijke en vanzelfsprekende manier worden uitgevoerd’ (122). Volgens Van den Hout zijn deze hoffelijkheden echter minder gebruikelijk geworden: Tegenwoordig mag men niet meer verwachten dat een man in trein, bus of tram voor elke hem onbekende vrouw opstaat en haar zijn plaats aanbiedt. Nu mannen en vrouwen gelijke functies in de maatschappij bekleden en de emancipatie van de vrouw een realiteit is geworden, moet men niet meer verwachten dat mannen als vanzelfsprekend aan een vrouw hun zitplaats aanbieden. (124) Vooral op het werk zijn de kleine hoffelijkheden eerder uitzondering dan regel geworden, want ‘het bedrijf brengt mannen en vrouwen samen in een gelijke rol van werkers en collega's’ (170). Op grond van diezelfde, onderstreepte gelijkheid, moet het ook afgelopen zijn met de veronderstelling dat de vrouwen steeds die karweitjes moeten opknappen die traditioneel haar taak waren en die nog steeds door velen als typisch passend bij de vrouw worden beschouwd, zoals koffie zetten en papieren uitdelen. (171) Frans Grosveld c.s. (f) hanteren een uitgangspunt dat in een lange traditie van manierenboeken past. Hun boek probeert vast te stellen wat in de omgang tussen mensen gebruikelijk is, wat ze als nutteloze ballast overboord hebben gegooid en wat nog bezig is in zwang te komen. Na een opsomming van de belangrijke en recente maatschappelijke veranderingen concluderen ze: In een dergelijke samenleving kun je eigenlijk niet meer zeggen hoe het hoort, maar wel hoe het gaat - en waarom... In plaats van vaste etiquetteregels hebben we flexibele richtlijnen nodig, die iedereen afhankelijk van de situatie moet kunnen interpreteren. (f6) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het boek probeert louter weer te geven wat in de ‘gute Gesellschaft’ van de jaren tachtig gangbaar is: De redactie begon haar onderzoek door de klassieke etiquette te toetsen aan de meningen van opleidingsinstituten op dit terrein, de praktijkervaringen van specialisten ‘aan de frontlijn’ en van andere moderne mensen die in goede harmonie met hun omgeving in het volle leven staan. Hun opvattingen liepen verrassend parallel. Er is dus een nieuwe consensus... (f7) De auteurs zijn niet alleen op de hoogte van de huidige omgangsvormen, maar ook van hun geschiedenis. Het werk van Norbert Elias is daarin herkenbaar: schrijvend over de geschiedenis van omgangsvormen noemen de auteurs twee ‘oerprincipes’, dat van de ‘ondergeschiktheid’, hetwelk ze dateren vóór de hofsamenleving - toen de ‘rivaliserende en vaak opstandige ridders (werden) omgesmeed tot een min of meer samenhangende en vooral onderdanige hofadel’ - en het oerprincipe van het ‘laat middeleeuwse hof: “elkaar ontzien”’. Vervolgens benoemen zij een nieuw principe dat is ontstaan in een samenleving die gelijkheid van alle mensen huldigt...: het kunnen aanvoelen van sterk uiteenlopende en wisselende situaties in een maatschappij die niet langer statisch en eenvormig is. (f10/11) Het ‘nieuwe principe’ van situatiegerichtheid ter bepaling van de juiste omgangsvormen wordt op verschillende plaatsen duidelijk uitgewerkt: Op ons werk ... hebben we dikwijls, man of vrouw, twee petten klaarliggen die bij verschillende situaties passen. Noemen we elkaar bij de voornaam, eventueel ook onze chefs, dan heeft een buitenstaander daar niets mee te maken... Dat ‘tutoyeren of niet’ is dus in het dagelijks leven niet meer zozeer een kwestie van onderscheid tussen ménsen (man/vrouw, ouder/jonger, hoger/lager), maar van onderscheid tussen situáties (formeel/informeel, zekelijk/privé, afschermen/openen van de persoonlijke levenssfeer). Een ontwikkeling van hoogtemeter tot vlaktemaat. (f50) Aan het slot van dit boek staat dan ook, bij wijze van conclusie: ...om ons thuis te voelen in de etiquette van de jaren tachtig hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
we eigenlijk maar één ding nodig. Namelijk het vermogen om, zonder onszelf geweld aan te doen, begrip op te brengen voor anderen in de meest uiteenlopende situaties, vanuit een wezenlijk respect voor wie die ander ook is. (f 347) Ook met betrekking tot de verhouding tussen mannen en vrouwen bieden Grosveld c.s. een synthese van oude, traditionele omgangsvormen en informaliseringen daarvan, en in die synthese zijn relatief veel resultaten van informalisering en emancipatie opgenomen: Moderne vrouwen staan tegenwoordig net als een man op bij het kennismaken, hoewel vrouwen officieel mogen blijven zitten. Ze hoeven zelfs hun hand niet uit te steken ... doch kunnen volstaan met dat befaamde knikje. Zelfs het liefste knikje wordt tegenwoordig echter als heel afstandelijk en koel ervaren, en de ander denkt: waarom krijg ik geen hand? Ben ik te min? Het kan dus onbeleefd staan en vandaar: als vrouw staan we op en geven we een hand. (f32) Onder het kopje ‘de vrouw als militair’ staat: Het zal wel wennen: zowel in de burgermaatschappij als in het militaire apparaat is het recht op een eigen carrière voor de vrouw niet meer weg te denken. Met behoud van haar recht op wat extra hoffelijkheid als ze dat leuk vindt. (f86) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 De vergelijking van oude en nieuwe manierenboekenDe omgang tussen de seksen wordt vrij algemeen ervaren als een toetssteen in de statushiërarchie, als een criterium van beschaving. Aan die omgang wordt in de oude manierenboeken meer aandacht besteed dan in de nieuwe. Hoe ontwijkend en soms zelfs tegenstrijdig de nieuwe manierenboeken ook, mogen zijn, toch komen uit een vergelijking met de oude een aantal samenhangende veranderingen opvallend naar voren.
1 Een eerste verschil betreft niet zozeer de toon van de nieuwe manierenboeken (die is soms even stellig en streng), maar het feit dat zo'n toon in de nieuwe boeken gepaard gaat aan een haast terloops geformuleerde toleran- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
tie. Zo staat in een inleiding dat de kans groot is dat de jongste generatie van sommige etiquetteregels zal zeggen: ‘Dat kan wel zo horen, maar wij doen het liever zo!’ [waarna volgt] Dat is uiteraard ieders goed recht. (b8) Dergelijke ontsnappingsclausules ontbreken in de oude manierenboeken, ze geven blijk van een dubbele auteursmoraal, een tweestrijd.
2 Een tweede verschil betreft de relatie- en situatiegerichtheid van de nieuwe manieren, een ontwikkeling die het meest treffend door Grosveld c.s. wordt geformuleerd en uitgewerkt. Zoals gezegd, proberen zij ‘flexibele richtlijnen’ te geven, ‘die iedereen afhankelijk van de situatie moet kunnen interpreteren ... van hoogtemeter tot vlaktemaat’. Nog een voorbeeld: Vervolgens: het huiselijk etentje met vrienden of familie, of met de directeur van de zaak als gast. Bij het woordje ‘of’ kàn de verschuiving van strikt informeel naar een beetje formeler optreden; dat hangt af van de relatie met die directeur (of een andere speciale gast). (f223) Ook bij de meeste andere auteurs is op verschillende plaatsen - soms terloops, soms expliciet - de ontwikkeling te traceren in de richting van omgangsvormen die sterker naar situatie en soort van relatie zijn gedifferentieerd. Algemene etiquetteregels zijn gevarieerder en genuanceerder, sterker naar situatie en soort van relatie gedifferentieerde richtlijnen geworden. De auteurs getuigen ervan: Omgangsvormen ... zijn wat moeilijker in ‘regels’ te vatten en dikwijls van de omstandigheden afhankelijk. (h15) 3 In samenhang met de toegenomen relatie- en situatiegerichtheid is ook het besef van veranderlijkheid van omgangsvormen sterk toegenomen. Alleen al in de titels en ondertitels van de nieuwe manierenboeken wordt dit tot uitdrukking gebracht. Twee voorbeelden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het hoort nu eenmaal niet dat een vrouw een man vuur geeft. Die gewoonte had in de loop van de tijden misschien ook wel anders kunnen worden, maar dat is niet gebeurd. (e155) 4 Een volgend verschil tussen oude en nieuwe manierenboeken betreft de individualisering - ‘het eigen normen aanleggen’ - die bij vrijwel alle auteurs op verscheidene plaatsen valt te signaleren: Steeds vaker stellen mensen zichzelf voor. Dat geldt zowel voor mannen als vrouwen. (e269) Wanneer een auteur van deze geïndividualiseerde omgangsvormen rekenschap geeft, gebeurt dat volgens een oud recept, namelijk in termen van de traditionele tegenstelling tussen uiterlijke en innerlijke beschaving. Opnieuw klinkt daarin een toegenomen maatschappelijke dwang tot zelfdwang door: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waren we vroeger aardig en hoffelijk, omdat de etiquette dat vereiste, nu zijn we dat omdat we dat zelf willen! (c37) Wie zelf wil, verwijst voor zijn gevoel niet naar anderen of naar externe regels; interne regels of zelfdwang maskeren de maatschappelijke dwang. De regels zélf willen impliceert een hoger niveau van zelfdwang. Wie die regels in eigen beheer neemt kan ze soepeler en genuanceerder naleven en zo tevens elke verwijzing naar de dwang van anderen, vooral naar scheve machts- en afhankelijkheidsverhoudingen voor zichzelf en anderen camoufleren. Openlijke verwijzingen daarnaar en naar statusverschillen en statusangsten werden in de loop van het laatste informaliseringstijdperk als steeds pijnlijker ervaren. Om zo weinig mogelijk te merken van de dwang van mensen op elkaar, dienen de zelfdwangen zowel uiterst flexibel als vrijwel automatisch te functioneren. Dat is althans de voorwaarde om aan de clausulering in de conclusie van Grosveld c.s. te kunnen voldoen - ‘het vermogen om, zonder onszelf geweld aan te doen, begrip op te brengen voor anderen in de meest uiteenlopende situaties’ (f347) (cursivering c.w.).
5 Aan het afnemen van machtsverschillen tussen sociale klassen en groeperingen ging een vermindering van de contrasten in hun gedrag, gevoel en moraal gepaard, een sociaal egaliseringsproces, ook tussen de seksen. Heeft ‘een gast’ te veel gedronken: Maak een bed voor de ander op - en waarschuw de eventueel thuis wachtende partner -, of bel een taxi. (e35) Ook buiten het café, en eigenlijk overal geldt dit als ideaal: Het is voor vrouwen steeds vaker mogelijk betrekkelijk onafhankelijk te zijn en te blijven. Als ze zelf werkt, zal ze - behalve in het geval | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze liever klaploopt - het prettig vinden haar eigen uitgaven zelf te doen, zodat ze in haar relatie tot anderen vrij staat. (e54) Deze citaten, vooral het woord klaplopen, wijzen erop dat vrouwen in het openbare leven worden geacht een eigen aandeel in de kosten van een bezoek aan café of restaurant te dragen. Dit betekent dat financieel zelfstandige vrouwen steeds duidelijker als norm en ideaal zijn gaan gelden. Behalve de ‘goede manieren’ tenderen ook de wetten in die richting:, zodat individuele financiële zelfstandigheid ‘zonder aanzien des geslachts’ de standaard van zowel de straat als de staat aan het worden is.
De vijf genoemde veranderingen hangen samen, een samenhang die tot uiting komt in grotere ontwikkelingslijnen, waarvan er nu twee volgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Van mannenbescherming naar zelfbeschermingIeder recent manierenboek wijst op de gewonnen onafhankelijkheid en zelfstandigheid van vrouwen. Dat is nieuw. Het ‘zwakke geslacht’ is sterker geworden en die uitdrukking komt dan ook niet meer voor. De veranderingen blijken ook uit passages over beroepsarbeid. Vroeger stond er: Er is niets tegen, dat een vrouw voor 100% vrouw is, doch een zakenvrouw dient, wil zij slagen, meer zakelijk dan specifiek vrouwelijk te zijn. (Groskamp-ten Have 1939: 313; in 13e en 14e druk: 328) Hieruit kan men afleiden dat de ‘100% vrouw’ ook op haar werk al gauw onder mannelijke bescherming kwam te staan. Dat blijkt nu nergens meer uit, er staan constaterende opmerkingen als: Steeds meer vrouwen doen werk dat vroeger tot een hermetisch afgesloten mannenwereld behoorde. (f344) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De grotere gelijkheid in machtskansen tussen mannen en vrouwen blijkt uit een grotere mate van zelfbescherming, bescherming waarvoor zij vroeger op mannen waren aangewezen. In de nieuwe manierenboeken zijn dan ook voor het eerst enige passages opgenomen die het zelf afweren van ongewenste toenaderingen behandelen. Vrouwen wordt aanbevolen vooral van zich af te bijten en niet te wachten: In ieder geval moet zij hem van meet af aan laten merken dat het voor haar allemaal niet hóeft. Maakt hij een indecent gebaar? Geef hem dan een klap in zijn gezicht... (g82) Als een bruikbare manier wordt geadviseerd: ... duidelijk verstaanbaar herhalen wat hij heeft gezegd: ‘O, dus u wilt dat ik met u ...’ (f48) De verminderde ongelijkheid impliceert ook een minder passieve opstelling van vrouwen wat gewenste toenaderingen aangaat; een minder ongelijke wij-ik-balans van vrouwen en mannen brengt ook een minder ongelijke verdeling van initiatief met zich, een minder scheve actief-passief verdeling tussen de seksen, óók in bed. Dat laatste komt duidelijk tot uiting in de nieuwere adviesboeken over seksualiteit. Dat onderwerp wordt in de nieuwe etiquetteboeken (nog) niet behandeld, maar het vrouwelijke initiatief in toenaderingsgedrag tussen de seksen al wel. Zo stellen vrouwen tegenwoordig zichzelf aan een man voor, hoewel een paar auteurs de oude vorm - zichzelf láten voorstellen - prefereren: Een meisje of vrouw die graag met een bepaald iemand zou willen kennismaken, doet er goed aan de officiële weg te bewandelen, vooral als die iemand een aardige man is. (b13) Minder formeel is dit advies: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer u niet in de gelegenheid bent op een onnadrukkelijke en ongeforceerde manier met iemand in gesprek te komen, kunt u wellicht het best op hem/haar toestappen en te kennen geven dat u kennis wilt maken. Na enkele voorbeelden hoe dit te doen, klinkt de individualisering weer door in de verzuchting: Het is moeilijk adviezen te geven, daar u grotendeels zelf moet bepalen welke manier van ‘kennis maken’ u het beste ligt. (c162) Waar vroeger mijden en afstand bewaren met behulp van op mannelijke bescherming gebaseerde gedragsregels gangbaar en mogelijk was, daar zijn mensen tegenwoordig sterker gehouden met zichzelf en elkaar te onderhandelen over de grenzen van ieders privé-domein of (recht op) privacy en over de balans tussen formeel en informeel, tussen afstandelijk en intiem. De toegenomen noodzaak om die grenzen en die balans in de krachtmeting van onderhandelingsprocessen te bepalen heeft een hogere sociale premie geplaatst op onderhandelingskwaliteiten als inschatten, inleven, aanvoelen en aftasten. Gebrek aan een dergelijke subtiliteit en gevoeligheid, bijvoorbeeld in uitspraken als: ‘Kennen wij elkaar ergens van? Uw gezicht komt me zo bekend voor...’ en ‘Wat een bijzondere speld hebt u daar op, zeker in India geweest?’ (c162) wordt afgekeurd, respectievelijk als ‘doorzichtige smoes’ en als ‘kleffe opmerking’. Al deze veranderingen vormen evenzovele aanwijzingen ervoor dat vrouwen tegenwoordig meer door zichzelf en minder door mannen worden beschermd en geleid. Vrouwen maken tegenwoordig zelf kennis, zoals ze ook zelf ongewenste avances afweren. Hun recht op een eigen carrière wordt erkend, de ‘hermetisch afgesloten mannenwereld’ is opengebroken en wat woordkeus en gespreksonderwerp betreft, worden ze niet langer ‘ontzien’. De waardering voor de bescherming die mannen traditioneel boden is verder gedaald door de instelling van allerlei verzorgingsarrangementen, een proces van verstatelijking van bescherming. Vooral door de Bijstandswet en een eenvoudiger rechtsgang bij echtscheidingen die bovendien aanzienlijk minder statusdaling met zich brengen dan vroeger, bieden nationale staten als Nederland tegenwoordig een bescherming aan vrouwen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarvoor zij vroeger op een man of op ouders waren aangewezen. Zoals in hoofdstuk iii is betoogd, zijn mannen ten opzichte van vrouwen in een concurrentiepositie met de verzorgingsstaat terecht gekomen. Toch is het oude figuratie-ideaal van harmonieuze ongelijkheid niet verdwenen en midden jaren tachtig werd het weer openlijk uitgedragen, onder andere door een groep die zichzelf ‘vrije vrouwen’ noemde. Ook het mannelijk beschermingsoverwicht dat er nog is, werd weer sterker benadrukt, soms zelfs op verrassende wijze: Wij laten de vrouw achter lopen, omdat haar in deze twintigste eeuw steeds meer onheil bedreigt. Stapt zij als eerste uit de lift, dan kan de liftdeur met een harde klap op haar dichtvallen... (g65) Al vertonen de omgangsregels en -idealen nog steeds kenmerken van harmonieuze ongelijkheid, toch komen in de harmonie die in de nieuwe manierenboeken wordt voorgestaan meer variaties op de traditionele patronen voor en wordt meer ruimte gelaten voor spontane improvisaties, terwijl de ongelijkheid is verminderd. Op grond van onderzoek naar contactadvertenties onderscheidt de psycholoog Wil Zeegers drie veranderingspatronen, golfstromen genoemd, die elkaar sedert 1945 hebben versterkt en versneld, en die in een richting zijn verlopen die niet alleen met de hier geconstateerde ontwikkelingen overeenstemt maar ze ook aanvult (Zeegers 1988; Wouters 1989b). Ook in de praktijk van de omgang tussen de seksen zijn ontwikkelingen in dezelfde richting geconstateerd (Van Duin 1983). De moderne dansen geven opnieuw beeldend uitdrukking aan de omgangsregels en -idealen uit de jaren tachtig. Hoewel oude dansstijlen weer als ‘stijldansen’ zijn opgebloeid, heeft het geïndividualiseerde dansen nauwelijks aan populariteit verloren. Vrijwel overal waar wordt gedanst, valt te zien hoe de partners los van elkaar hun bewegingen zowel op de muziek als op elkaar proberen af te stemmen. De dansers volgen een minder strak, een informeler grondschema en hun bewegingen zijn gevarieerder. Wie leidt en wie volgt is zowel minder voorspelbaar als minder zichtbaar; allerlei gradaties en balansen van leiden en volgen zijn mogelijk. Wanneer de ene partner zich harmonieuzer op de muziek beweegt (meestal een vrouw) is dat veelal degene op wie de ander zijn bewegingen probeert af te stemmen. Vaak gebeurt dat in het geheel niet, en ook dat is toegestaan. Als beide partners aan elkaar gewaagd zijn, kunnen er momenten ontstaan waarin de aparte, losse bewegingen toch in elkaar lijken over te vloeien tot gezamenlijke harmonieuze figuren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit lijkt het hooggestemde ideaal van het geïndividualiseerde dansen en het geeft beeldend uitdrukking aan het jongste figuratie-ideaal van harmonieuze omgang tussen de seksen in huwelijken en daarbuiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Van afstand tot privacyHet begrip privacy kwam in de oude etiquetteboeken niet voor. Daarentegen wordt het in de meeste nieuwe hoog geprezen: Eenzaamheid is iets heel gruwelijks, er is misschien één ding dat nog erger is: gebrek aan privacy. (e193) In de oude manierenboeken werd over datgene wat privacy nog het meest nabij komt, geschreven onder titels als ‘De kunst van vermijden en buitensluiten’ (Van Zutphen-van Dedem 1928: 150) en ‘Afstand bewaren’ (Groskamp-ten Have 1939: 25). In overeenstemming met de smaller geworden formaliteits-informaliteitsmarge (Elias 1989: 41; zie ook hoofdstuk ii) is daarover in de nieuwe juist niets meer te vinden. Afstand bewaren verwees vooral naar de omgang met ondergeschikten. Zij werden zoveel mogelijk op afstand gehouden, zoals andere minderen in rang zoveel mogelijk werden gemeden, al dan niet minzaam. Dat niet te doen, heette ‘zich afgeven’. Vanaf de eerste tot en met de twaalfde druk (1939-1957) staat in Nederlands bekendste manierenboek te lezen dat wij verstandig doen onder alle levensomstandigheden eenigen afstand te bewaren. Afstand bewaren wil zeggen: zich hoeden voor een al te groote gemeenzaamheid. Dat men te gemeenzaam kan zijn met ondergeschikten weten we allemaal wel, maar ... kan men te gemeenzaam zijn onder vrienden en naaste familie? Onvoldoende afstand bewaren zou de ‘veiligheid’ en de ‘goede harmonie’ in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de omgang in gevaar brengen. Het zijn deze directe verwijzingen naar de psychische afstand en ieders hiërarchische plaats in het sociale verkeer die daarmee tot uitdrukking werd gebracht, die met het in zwang raken van het begrip privacy werden bedekt. Het recht op privacy wordt tegenwoordig gelegitimeerd als voortkomend uit een algemeen menselijke, individueel psychische behoefte. Daarentegen worden de oude vormen van afstand bewaren en de angst voor te grote gemeenzaamheid of vertrouwelijkheid door de meeste mensen herleid tot de angst om door de mand te vallen, om de vuile was buiten te hangen, tot statusangsten. Ook in de intieme kring van vrienden en familie gebeurde iets dergelijks. Te weinig afstand bewaren werd in die kringen vroeger ‘zich laten gaan’ genoemd en op de volgende wijze verworpen: Wie al te dicht bij ons staat, ziet te veel, te veel van het kleinmenschelijke, te veel van het minder mooie in ons en de kijk, dien wij anderen zoodoende in ons innerlijk gunnen kan een verrassend onplezierige kijk zijn, die door niets meer is uit te wisschen. (Groskamp-ten Have 1939: 27)Ga naar eind7 Met behulp van ingehouden, afstandelijk formele omgangsvormen hielden mensen hun ‘minder mooie’ en gevaarlijke impulsen en emoties onder controle door ze af te schermen, zowel voor elkaar als voor zichzelf. Dit patroon van affectbeheersing correspondeerde met een sterke nadruk op de gevaren, verbonden aan het blootleggen van innerlijke angsten en fantasieën: het gevaar om te ‘vallen’ en aan respect en zelfrespect in te boeten. Het traditionele accentueren van de gevaren, verbonden aan het onder de loupe nemen van iemands innerlijk, is in de psychologiserings- en intimiseringsprocessen van het jongste informaliseringstijdperk sterk verminderd; men spreekt niet meer van ‘vallen’ en een uitdrukking als ‘gevallen vrouwen’ is in onbruik geraakt. Andere voorbeelden van gegroeide sociale gemeenzaamheid en intimiteit zijn: Wij kussen wat af, tegenwoordig. Veel meer en veel gemakkelijker dan vroeger. (e175) Veel meer van hetgeen mensen innerlijk beweegt is als onderwerp van gesprek mogelijk geworden en de meeste oude manieren om zich op ‘veilige’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
afstand te houden worden tegenwoordig als ‘gedwongen’ ervaren. Maar, ook het zich al te snel intiem en informeel gedragen wordt als ‘gedwongen’ ervaren. Deze spanningsbalans zette (en zet) aan tot het ontwikkelen van gevoeliger antennes in de omgang en tot het meer of minder bedekt onderhandelen over de grenzen van informaliteit en intimiteit. In die onderhandelingsprocessen zijn de oude criteria van status en rang van betekenis veranderd; onder druk van de toenemende maatschappelijke vervlechting en de daaraan gepaard gaande vermindering van machtsverschillen, zijn mensen elkaar zowel psychisch als sociaal sterker genaderd dan volgens de oude maatstaven voor raadzaam en gezond werd gehouden. De gegroeide nabijheid komt in de ‘vrijere’ en ‘ongedwongener’ omgangsvormen tot uitdrukking. Overeenkomstig ieders gestegen aanspraken op een zo gelijk mogelijke, respectvolle behandeling, wordt in het gemeenzamer sociale verkeer van ieder een flexibeler inschikkelijkheid verlangd (zie ook hoofdstuk ii) en dit stelt hogere eisen aan de emotiehuishouding van de betrokkenen, aan de kunst van het aantrekken en afstoten. Het vergt een gevoeliger en subtieler kanaliseren van gevoelens en daarvoor is een evenwichtiger en gedifferentieerder beheersing van affecten een noodzakelijke voorwaarde. Het zware taboeGa naar eind8 dat vroeger op het uitwisselen van intimiteiten rustte, is zwakker geworden naarmate de eraan verbonden angsten en gevaren (om zich te laten gaan en door de mand te vallen) collectief sterker onder individuele controle zijn gebracht. Onder de druk van snel toenemende bindingen van mensen en hun organisaties met elkaar ontstond in het laatste informaliseringstijdperk een golf van ‘gemeenzaamheid’ of ‘familiariteit’ waarin, aanvankelijk bedekt maar al gauw vrij openlijk, allerlei angsten en fantasieën werden uitgewisseld die een ‘beschaafd’ persoon tevoren zichzélf nauwelijks had durven bekennen. Mede omdat een deel van de bevolking hun gedrag in deze beweging - een ‘verarbeiderlijking van de burgerij’ - bevestigd zag, breidde deze gemoedsbeweging zich snel uit en werden de ‘ontdekte’ angsten en dromen al vrij gauw als deel van een collectieve gevoelshuishouding (h)erkend. Daarom gaf het daaraan uiting geven steeds minder aanleiding tot de angst voor het gevaar van stigmatisering en ‘vallen’. Algemener uitgedrukt: de identificatie van mensen met elkaar en hun gevoel van (lots-)verbondenheid namen toe en er vond een stijging plaats van de Wederzijds Verwachte Zelfbeheersing. De verwachting groeide dat mensen hun ‘kleinmenselijke’ en ‘gevaarlijke’ gevoelens niet langer volgens de oude, formele patronen hoefden af te weren; ze werden steeds sterker in staat geacht die gevoelens subtieler en soepeler te reguleren, hoe dan ook, afhankelijk van de situatie en de bindingen tussen de betrokkenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarin: ‘controlled decontrolling of emotional controls’. Naarmate mensen elkaar dwongen tot grotere en toch ‘ongedwongen’ familiariteit en intimiteit, steeg de maatschappelijke dwang tot zelfdwang, en deze grotere, meer duurzame en gelijkmatige psychische belasting vormt de motor van de ontwikkeling van ‘afstand’ naar ‘privacy’. In de toegenomen dwang die mensen zichzelf en elkaar opleggen om aan het gestegen niveau van wederzijds verwachte zelfbeheersingen te voldoen, wortelt het verlangen om zich daarvan af en toe vrij te voelen, het verlangen om tijdelijk alleen te zijn. Te leven zonder de legitieme mogelijkheid tijdelijk aan het sociale verkeer te ontsnappen door een beroep te doen op ‘privacy’, komt de auteurs van de nieuwe etiquetteboeken haast ondenkbaar voor, althans zonder zichzelf daarbij ‘geweld aan te doen’. Ook in liefdesrelaties kwam het verlangen naar een eigen (werk-)kamer of zelfs een eigen woning, zoals bij lat-relaties, steeds vaker voor, naarmate de eisen van intimiteit in de omgang hoger werden. Hoezeer de behoefte aan een groter woonoppervlak per individu verband houdt met de behoefte aan privacy, blijkt uit de nostalgische uitspraak van een oudere Amsterdamse, geboren in de Jordaan: ‘Wat nu woningnood heet, noemden we vroeger gezellig.’ In deze paragraaf is de gestegen behoefte aan privacy in verband gebracht met de verminderde sociale afstand tussen hogeren en lageren in rang of maatschappelijke positie, tussen ouderen en jongeren en tussen mannen en vrouwen. In het proces van zich wijzigende sociale scheidslijnen hebben de betrokken individuen moeten leren zich in hun gedrag sterker en flexibeler naar anderen te richten, waarbij ze hun stijgings- of dalingsangst zowel als hun angst voor verlies van zelfbeheersing onder controle moesten zien te krijgen (zie hoofdstuk ii en iv). Ze werden sterker gehouden zich met anderen te identificeren en een grotere gevoeligheid en flexibiliteit te ontwikkelen. Vooral op basis hiervan kan het succes van het morele beroep van vrouwen (via de vrouwenbeweging) op het geweten en het gedrag van mannen worden begrepen en verklaard. Diverse hierboven genoemde ontwikkelingen, zoals de vereenvoudiging van echtscheidingsprocedures, de gestegen welvaart en de spreiding van deze welvaart overeenkomstig de principes van een verzorgingsstaat, helpen de veranderingen in de machtsbalans tussen de seksen te verklaren, maar niet voldoende. Zonder de hier aan de orde gebrachte veranderingen in emotie- en zelfregulering en in wederzijdse identificatie te betrekken in de poging de veranderingen in de omgang tussen mannen en vrouwen te verklaren, kan die poging weinig succes sorteren. Met name het ‘morele onvermogen’ van mannen om de nieuwe, hogere eisen die vrouwen aan een relatie met hen zijn gaan stellen af te wijzen, blijft dan grotendeels onbegrepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 ConclusiesVeranderingen in omgangsregels en -idealen zijn geworteld in veranderingen in machts- en afhankelijkheidsverhoudingen en weerspiegelen die dan ook. Uit de vergelijking van de oude en nieuwe manierenboeken blijkt, dat in de recente fase van formalisering veel geïnformaliseerde omgangsvormen uit de fase daarvoor in een vastere gedragsstandaard werden opgenomen en in die zin geformaliseerd werden voortgezet, ook al duurde de tweestrijd tussen oude en nieuwe omgangsvormen nog voort. Ook eerdere informaliseringsgolven, zoals die van het ‘fin de siècle’ en de ‘roaring twenties’, zijn in de formaliseringsfasen die erop volgden niet geheel teniet gedaan; er is sprake van een informaliseringsproces op langere termijn dat zich sedert het einde van de vorige eeuw steeds duidelijker doorzette. Het volgende citaat uit een etiquetteboek dat is verschenen tegen het eind van de informaliseringsgolf van de jaren twintig, kan dit illustreren: Een halve eeuw geleden was de positie van de vrouw in de maatschappij zoo heel anders dan nu; de verhouding van de kinderen tot de ouders verschilde hemelsbreed bij die van tegenwoordig; en het gevolg van deze enorme wijzigingen is natuurlijk geweest, dat ook de omgangsvormen een totale verandering ondergingen. Alle ‘stijfheid’, ‘gemaniereerdheid’ verdween uit de samenleving, en werd vervangen door een achtelooze nonchalance, die evenzeer te laken is, als de vroegere overdreven vormelijkheid. (Kloos-Reyneke van Stuwe 1927: 6) Ook wat toen ‘achtelooze nonchalance’ heette is in de erop volgende formaliseringsgolf, die in de jaren dertig doorzette, getemperd en voor de rest opgenomen in de dominante code. In 1936 is de aansluiting bij de traditie alweer zo ver voortgeschreden dat in de inleiding van een manierenboek wordt opgemerkt dat men in deze dagen, nu voor zoovelen beschaving nog slechts het eenige is, dat men uit de puinhoopen van vergane glorie heeft kunnen redden, weer meer waarde gaat hechten aan correcte omgangsvormen dan in het gouden tijdperk van na den oorlog. (Van Haeften 1936: 10) Zoals Norbert Elias heeft aangetoond, werden sedert de Middeleeuwen allerlei natuurlijke, ‘animale’ verrichtingen zoals eten, drinken en slapen, evenals de meer primaire impulsen en emoties steeds sterker gereguleerd en - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
via ‘goede manieren’ - gestandaardiseerd. De gevaren van het sociale leven, de kansen op fysieke en psychische vernedering of vernietiging, werden ingedamd in een toenemende verstrengeling van maatschappelijke functies en belangen - de interdependentieketens werden langer en de schakels korter - en die afhankelijkheids- en machtsverhoudingen kwamen in wetten en formele omgangsvormen of ‘goede manieren’ tot uiting. Deze ontwikkeling is te zien als een formaliseringsproces op lange termijn. Michael Schröter betrekt de beide lange-termijnprocessen op elkaar waar hij schrijft: Die gegenwärtige Informalisierung rückt frühere Formalisierungsprozesse ... als Untersuchungsthema vielleicht erst ins Blickfeld. (Schröter 1985: 2) Een vermindering van ongelijkheid in machtskansen zal steeds gepaard zijn gegaan met meer of minder opvallende informaliseringen, die later voor een deel werden geformaliseerd door opname in de Algemeen Beschaafde Omgangsvormen, maar pas sedert het einde van de vorige eeuw lijkt de tot dan toe overheersende formalisering - uitgebreidere en verscherpte regulering van de omgang - te worden overschaduwd door een informaliseringsproces op langere termijn: het sterk gegroeide deel van de bevolking dat zich naar die omgangsvormen richt, legt een patroon van zelfbeheersing en zelfsturing aan de dag van voldoende reikwijdte en stabiliteit dat op grond daarvan de sociale regulering van de omgang - de gedragsstandaard - over het geheel genomen informeler, flexibeler en genuanceerder is kunnen worden. Daarom bepalen tot nu toe de informaliseringsgolven van de twintigste eeuw de richting van het civilisatieproces. In het jongste informaliseringstijdperk (1966-1979) werden de kringen waaraan de voorgeschreven manieren en omgangsidealen werden ontleend kennelijk in het defensief gedrongen door zich emanciperende sociale lagen. Eenmaal in het offensief, zagen de laatste hun idealen en toekomstverwachtingen niet alleen vertolkt in de emancipatieliteratuur, maar bovendien gerepresenteerd in de centra van sociale wetenschappen, hulpverlening, kunsten en journalistiek - centra waarbinnen ook relatief veel vrouwen werken en carrière maken. In tweestrijd, dus in onzekerheid gebracht omtrent hun omgangsvormen, werd destijds een toenemend aantal mensen aangetrokken tot de gedragsmodellen die de mensen in die centra uitdroegen, terwijl zij zich voorheen sterker richtten naar het voorbeeld van mensen in de centra van geweld en geld, de bestuurlijke en commerciële centra, al dan niet met behulp van etiquetteboeken. Op dat moment had de literatuur over emancipatie en zelfontplooiïng eenzelfde sociale functie als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de etiquetteboeken tevoren hadden. Wanneer we Horst Volker Krumrey volgen in zijn constatering daß sich die überwiegende Mehrzahl der Bücher an den Verhaltensstandarden und -sanktionen derjenigen sozialen Klassen, Schichten, Gruppen orientieren, die die jeweils sozial starkste ‘gute Gesellschaft’ bilden (Krumrey 1984: 24), mogen we concluderen dat tijdens het jongste informaliseringstijdperk de centra van sociale wetenschappen, kunsten en hulpverlening sociaal sterke ‘gute Gesellschaften’ vormden, in ieder geval sterk genoeg om de andragologie als zelfstandige studierichting ingang te doen vinden. Manierenboeken werden in deze centra afgewezen als handleidingen ter bestendiging van sociale ongelijkheid en als oppervlakkig, onsystematisch en hypocriet gebrandmerkt. Vertegenwoordigers van de centra van commercie en bestuur lieten zich van hun kant neerbuigend uit over de ‘zachte sector’, vanaf de jaren tachtig steeds openlijker. In dit opzicht lijkt de spanning tussen de centra van sociale wetenschappen, kunsten en hulpverlening enerzijds en de commerciële en bestuurlijke centra anderzijds op de door Elias beschreven spanning in het achttiende-eeuwse Duitsland tussen de adel en de burgerlijke intelligentia: ook daar stonden (burgerlijk-intellectuele) ‘diepgang’, ‘deugd’ en ‘oprechtheid’ tegenover (adellijke) ‘oppervlakkigheid’, ‘ceremonieel’ en ‘uiterlijke hoffelijkheid’ (Elias 1982 i: 36-42). Deze spanningsbalans is ook verwant aan die tussen de meer kwantitatieve en de meer kwalitatieve problemen van samenleven. Kwalitatieve problemen van samenleven - bij uitstek het werkterrein van sociale wetenschappers, kunstenaars en hulpverleners - drongen door in het centrum van de publieke belangstelling en de oplossingen die men aandroeg bepaalden status en reputatie meer dan ooit tevoren. C. Wright Mills' voorspelling dat ‘the social sciences are becoming the common denominator of our cultural period’ (Wright Mills 1959: 20) leek uit te komen. Er was bovendien sprake van een omvattend seculariseringsproces: een stijgend aantal problemen van het samenleven (vgl. Goudsblom 1974: 18-32) werd door een groeiend en gedifferentieerd publiek steeds dwingender teruggebracht tot aardse problemen van sociale arrangering en aan priesterlijke bemoeienis onttrokken. Dit precedent in de geschiedenis van de mensheid leidde tot hooggespannen toekomstverwachtingen, ook en met name van de sociale wetenschappenGa naar eind9, de hulpverlening en de kunsten. De stagnatie van de economische groei en de stijging van de werkeloosheid brachten de toekomstverwachtingen op een lager niveau. Het gevoel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
van materiële zekerheid raakte erdoor aan het wankelen, het niveau van gevaren en angsten steeg, en dienovereenkomstig steeg de belangstelling en de waardering voor zakenlieden en andere commerciële autoriteiten. Toen de collectieve stijgingskansen verbleekten, verschrompelde tevens de uitstralings- en aantrekkingskracht van de centra van sociale wetenschappen, kunsten en hulpverlening, zoals ook het ideaal van een omgang tussen gelijken. Om hun levensstandaard veilig te stellen en hun reputatie hoog te houden, voelden velen zich weer sterker afhankelijk van zowel de direct boven hen geplaatsten als van de elites in de centra van commercie en bestuur. Het oordeel en de beslissingen van die mensen werden meer bepalend voor hun status en toekomstperspectieven en op grond daarvan richtten zij zich meer dan voorheen naar de omgangsvormen en gedragsstandaarden van deze commerciële en bestuurlijke elites, naar de oude en nieuwe rijken zoals ‘yuppies’. Het leven van die mensen won sterk aan aantrekkings- en uitstralingskracht, hun gezag steeg en hun manieren werden weer sterker als voorbeeld aanvaard en via manierenboeken ten voorbeeld gesteld. Als gevolg werden de traditionele manieren waarop mannen vrouwen beschermden - vooral tegen aanslagen op materiële zekerheid en status - weer wat sterker door vrouwen (en mannen) gewaardeerd, en hetzelfde geldt voor de in die traditie opgenomen vrouwelijke zorg voor mannen. Dit soort wisselingen in collectief gevoel, gedrag en moraal maakt deel uit van algemenere overgangen van fasen van emancipatie en verzet in fasen van assimilatie en berusting, en van informalisering naar formalisering. In de veranderde omgangscodes en -idealen in het algemeen en in die welke de omgang tussen de seksen reguleren in het bijzonder, valt een zekere formalisering van voorafgegane informaliseringen vast te stellen.Ga naar eind10 In de laatste fase van formalisering is de opgaande lijn van het informaliseringsproces enigszins teruggebogen, zonder dat het proces op langere termijn erdoor van richting lijkt te veranderen; er is geen reden om te menen dat het langetermijnproces van informalisering is afgelopen. |
|