zeg je me van zo een knaap?’ Hy zag het kind, viel zyn Broeder om den hals, omhelsde zyn Vader, nam het kind, bezag het met dat goedig gelaat, dat hem zo eigen is, bragt het in de Kraamkamer, ging by 't Ledikant en toonde zyn broederlyk hart in stille zegenwenschen.
Morgen word het Kind, hier aan huis, door den Heer Redelyk gedoopt: zyn naam is Jan. Beide de Grootvaders hieten zo. Evenwel het is Jan Edeling; en ik geloof, dat de oude Heer, om geen waerelds goèd, het anders zou dulden.
Alles gaat naar wensch: den gehelen nagt
ha! Dat's een kereltje! zei hij!
bladz. 806.
geslapen als een roos; het Kind ook. Zy is reeds in allen opzichte Moeder: 't is een bekoorlyk Kraamvrouwtje! Willis en Brunier zullen van daag den kleinen Jongen in het naaste vertrek zien, en Grootvader trakteert al wat in zyn dienst leven ontfangen heeft. Tot de Kruijers en Pakhuisknegts toe, krygen Rynschen Wyn met Kaneel-Koekjes, en yder is
mantje, jongetje; elk maakt het
bestig. Hemel, hoe is die man verandert! De Brief moet weg: ik moet ook nog aan myn Letje schryven. Schryf my haast ook zulke goede tyding: - met haast, de Brief moet weg,
Uwe Vriendin,
M. Buigzaam,
Wed. P. Spilgoed.