Ik. Ik ben niet heel hebzugtig: en met dit al, daar is iets dat gy my geven kunt, had ik dat!....
Hy. (My in de reden vallende.) Wat is dat toch? je zult het hebben, kind.
Ik. Een kinderlyk deel in uw Vaderlyk hart! zo ik dat hebben mag, dan vraag ik, of Amsterdam te koop is? (Ik stond op, en kuschte hem.)
Hy. Loop, stout dingetje; is 't anders niet, och heden! ik meende, dat het heel wat byzonders was.
Ik. Dat is het ook, lieve Vader!
Hy. Nu, gy zyt een raar meisje, hoor; maar, (in zyne Brieventas schommelende,) zie daar is een Wissel op myn Cassier. Neem dit dan tot een bewys, dat gy my lief en waart zyt, en steek hem maar in uw Almanakje.
Hem inziende, zag ik, dat hy ƒ6000. beliep. Ik bedankte met aandoening, en zei tegen myn man: Daar, Edeling, neem dit van my aan. Ik heb niets nodig, en, als ik iets van doen heb, weet ik, dat gy my meer zult geven dan ik verzoek.
Vader schudde zyn hoofd. Sa, zei ik, myn man en ik hebben maar één belang, en dewyl hy veel meer verstand van geld heeft dan ik, dewyl ik nooit speel, en alles kan krygen, wat ik begeer, is het immers niet meer dan billyk,