Honderd-een en zestigste brief.
Mejuffrouw de Weduwe Spilgoed aan Mejuffrouw de Weduwe Willis.
Dierbaare vriendin!
Zie daar dan onze lieve Burgerhart in eene veilige Haven! De indrukken, die zy heeft, van de pligten, die nu op haar wagten, zyn zo kragtig, dat zy hare grote levendigheid matigen: zo worden wy dan versterkt in de gedagten, die wy van haar karakter vormden.
De woelagtige huishouding, die ik thans heb, laat my niet toe met u, myne Vriendin, zo vertrouwelyk te spreken, als wy beide wenschen; ik zal daarom uwe nieuwsgierigheid met de pen voldoen. Het lieve Meisje hadt my verzogt, dat ik haar, alleen en onopgemerkt, naar haare kamer zou leiden. Ik deed dit; de Bruigom bleef nog by 't gezelschap. Ik hielp haar uitkleden. Zy bedankte my nog duizendmaal voor alles, niets uitgezondert; zy beval zich nogmaal in myne Moederlyke liefde; zy kuschte my, en zei, dat het scheiden van my haar smartlyker viel, dan ik denken kon. Voor ik kon antwoorden, tikte de Heer Edeling aan