Hy. Ik zal u met genoegen horen.
Ik. Hebt gy den Heer Willis gekent? Hy was niet gelukkig in zyne affaire.
Hy. Neen, maar ik heb een Vriend gehad, die dit met hem, en even onverdient, was; Letjes Vader.
Ik. Nu althans, die man heeft een Vrouw en twee kinderen nagelaten; (en, toen zei ik zo veel goeds van u, dat ik het u niet zeggen mag.) Zyn Zoon is myn gunsteling, een braaf yvrig Jongeling, by den Heer *** op 't Kantoor, die hem als een Vader bemint. En nu kwam ik by u, om eens te horen, of gy iets tegen een Huwlyk tusschen deeze Kinderen zoudt hebben? Zyne Moeder zal u, zo gy het bewilligt, nader verzoek doen: want zy bemint Letje, en zou graag zien, dat haar Willem het meisje kreeg.
Hy. Heeft Letje u niets gezegt van zekeren Brief?
Ik. Geen woord. Zy weet ook niet, dat ik naar u toe ben. Zie, ik wou eerst weten, hoe gy er over denkt. Gy zyt haar weldoender, zegt zy.
Hy. Myn Heer Blankaart, Letje (dat ondervind ik op nieuw,) heeft een zeer goed eerlyk karakter. Hare vriendschap met Juffrouw Burgerhart, haar inwonen by de brave Weduwe, hebben haar in weinige maanden ongeloof-