Honderd-vier en vyftigste brief.
De Heer Hendrik Edeling aan Mejuffrouw Sara Burgerhart
Myne zielsbeminde Burgerhart!
Spaar u zelf de ontroering, die een verhaal zoude verzellen, dat gy my doen wilt! Ik weet alles; ik heb uw verhaal gelezen; en dit zelf, (zo als zeer natuurlyk was,) moest myne achting, zo wel als myne liefde, voor u vermeerderen.
Och, myne Beste, ik was aan uw huis, toen het geval voorviel: ik heb alles geleden, wat liefde, vrees, droefheid, gramschap, een hart, dat bemint, immer kunnen doen lyden! Nooit, myne Liefde, zoude ik u gezegt hebben, dat alles my bekent was; ik zoude uwe kieschheid zo gaarn geëerbiedigt hebben, wel overtuigt, dat men u niet moest toerekenen, het geen een snode Ligtmis durfde ondernemen: Evenwel, nu gy wilt, dat ik het weten zoude, kon ik u niet onkundig laten van iets, dat u onbekent was. Ik weet alles, myne Liefde; maar bedroef my niet, door my te verdenken van eene onbillykheid, die ik my zelf nooit zou-