en ik. Ik kom weêr, doe de deur open, vind haar niet, sta als een driedubbelde gek, loop het huis uit, raas, stampvoet, vlieg by Kryn in huis: alles vergeefsch; loop naar 't Hek; ja, 't Hek was open, en ik begreep, dat het niet voor my geraden was, haar na te zetten. Waar zy belant is, weet de Drommel; doch het scheen my hoognodig, om, vroeg in den morgen, weg te ryden; ik ging naar Utrecht, en van daar op Arnhem; thans ben ik op Pruisischen bodem, en laat my ligt Hofraad maken; 't kan te pas komen. Hoort gy niets? Alles zou ik nog vergeten kunnen, maar ik bemin haar tot myn straf. Dit maakt my dol op my zelf, en met dit al, het is niet anders.
Als gy niets beter te doen hebt, kom dan by my, en breng Philips mede, op dat ik ten minsten een paar guiten heb, op wie ik al het onweêr myner gehoonde en van liefde gemartelde ziel vrylyk mag uitgieten.
T.T.
R.