Honderd-vier en veertigste brief.
Mejuffrouw de Weduwe Willis aan Mejuffrouw de Weduwe Spilgoed.
Mevrouw, hoogst-waarde vriendin!
Zeker, gy doet my en myne Dochter recht: wy nemen het grootste deel in de gelukkige verandering uws lots. Toen ik Juffrouw Letjes Brief gelezen had, zei ik met aandoening: Voorzienigheid, wat zyt gy aanbidlyk! Myne Dochter was zeer sterk aangedaan; de Heer Smit betuigt, dat zyn eigen Erfnis hem niet meer verblyt heeft, dan die, die u ten dele valt. Myn goedaartige Jongen hoopt de eere te hebben, om u in persoon deezen te geven: ik hoop, dat hy de lieve Burgerhart als zyne Vriendin zal kunnen zien! Hoe wensch ik hare volkomen herstelling! Groet haar, groet de Heren Blankaart en Edeling, en geloof, dat ik met verlangen den dag te gemoet zie, waarop ik u in eigen persoon kan betuigen, dat gy geacht en bemint wordt door
Uwe Dienares en Vriendin,
Sophia van Zon,
Weduwe G. Willis.