Cootje, die altoos een goede geschikte jongen was, maar die te veel van het Jonkertje hadt, betert zich al zo zeer als ik: dank zy de conversatie aan dit huis, en zyne vriendschap met den oudsten Heer Edeling, (die op myne Vriendin verlieft is, en die haar ook uit alle mannen verdient.) Hy leest; hy spreekt minder, en veel beter; hy heeft een heel ander voorkomen: ô myn Heer Helmers, hoe gelukkig kunnen zulke brave menschen ons, jonge onbedagte lieden, toch maken!
Nu trede ik, doch met schroom, tot uw zeer gewigtig en zeer Vaderlyk voorstel. Nooit heb ik my zo verre omtrent u, myn weldoender, vergeten, dat ik eenige verkering hield met jonge Heren, die voorgaven my te beminnen. Myn hart is vry; het was zedert den dood van myn lieven van S. vry: daar kunt gy op vertrouwen. Gy zyt zulk een redelyk als goedaartig man: denk, hoe het my smarten zal, indien ik niet kan beantwoorden aan uwe edelmoedige oogmerken. Ik ken uw Neef niet; hy kent my niet. 't Is mooglyk, dat ommegang genegenheid maakt; 't kan ook anders zyn. Gy, myn waarde Heer, die een zo gevoelig hart hebt, en zo ernstig over het Huwlyk denkt, zult my geen romanesq meisje noemen, ofschoon ik zeg, dat myn hart uw Neef met dezelfde oogen moet aanzien als myn verstand, indien ik my de eere geven kan,