Zy. Ik zal al doen, dat gy goed vindt. (Zy trok hare hand te rug; men deedt het Gordyn toe, en de Dames gingen by my aan een Tafeltje zitten. Ik durfde nergens naar vragen. Juffrouw Lotje kwam ook boven; maar Juffrouw Hartog zag ik niet. Mevrouw Buigzaam luisterde Juffrouw Letje iets in, die knikte, en wenkte my, om met haar te gaan.)
Ik. Hoe vaart gy, myn lieve Mevrouw? dit moet ik eerst weten. ('t Was nog al redelyk, zei zy.)
Ik. Kunt gy my ook eenig nader bericht geven?
Zy. Neen: niets dan dit, dat hy haar op zyn Buitenplaats heeft gebragt, zonder dat zy wist, dat het zyn plaats was; en dat zy, met behulp van des Tuinbaas Dochter, 't ontsnapt is. Maar zy is zo overwonnen van droefheid en schaamte, dat zy nog geene omstandigheden kan zeggen. Gode zy dank, dat zy ongedeert te rug is.
Ik. De lieve Engel schynt zeer ziek!
Zy. Dat is haar behoud: rust zal alles moeten afdoen. Zy heeft my met twee woorden gezegt, dat zy 't hele geval aan my schryven zal, zo dra ik haar toelaat een pen te gebruiken. Zy kan het, zelf aan my, zegt zy, (haar hoofd in myn boezem verbergende,) niet mondeling verhalen: zy is zo kiesch, als ik ooit een meisje kende. Zy heeft naar u gevraagt, of gy al t'huis waart, en verzogt het bewuste Briefje spoedig aan hare Tante te laten bezorgen. Er is een Brief gekomen van hare Vriendin Willis; ik zal tot morgen ogtend wagten, om dien aan haar te geven. (ik boog, en zeide:) Is het niet de allerbeste party, die wy kiezen kunnen, geen gerugt altoos te maken, en den Deugeniet aan zich zelf over te geven?
Zy. De beste, maar ook de eenigste party.
Vervolgens liet ik haar de Brieven zien, met de Copyen, tusschen Vader en my, en tusschen Oom Redelyk en my; haar verzoekende, die eens te lezen. Vervolgens spraken wy nog wat over het geval, en ik nam afscheid, om de eer verzoekende, van morgen weder myn opwagting te komen maken.