jou recht onhandig heilig kruipstertje; geef je aan my; je bent myn gevangen, ik moet je hebben, my kun je niet ontkomen, meê met my, met my; en me dogt, dat hy me dan zo lelyk aangrynsde, dat ik niet durfde opzien. Maar ik volgde uw raad, en ik ging in 'tEuangelie, en in de Brieven van Paulus zitten lezen, en toen zei ik: Here! hier is immers uw woord; en Styntje heeft wel gesprokén; ja dat moet ik maar doen! Het Euangelie leert een werkent, geen lydent Christendom, en toen was 't of er tegen my gezeit werdt: volg Styntjes raad, en daarna zal ik tot u zeggen, wat gy meerder doen moet. Och, toen stond ik op, en schreef een Briefje, en zie daar kryg ik dit antwoord! - Zou er nog niet wel een zaadje voor den Here in dat hartje liggen, Styntje? Bregt is in een Bierkroeg verhuist, met pak en zak, en ik zit nu moedermensch alleen. Ik heb daar zo een zoet Boekje gevonden, het hiet Thomas á Kempis. Wat is er een zalving in dat Boekje! het wil ook 't verloochnings wegje op. Styntje! schryf my toch nog eens: och, 't is my zo veraangenament. Ik ben
Uwe boetvaardige Zuster,
Zuzanna Hofland.