ik ben in lang voor een openbaar zondig mensch zo bang niet, als voor zulk soort. Wel, zo de Apostel Petrus eens in uwe Oeffening gekomen was, dan zou hy tegen Benjamin ook gezeit hebben: ô! gy kind der Helle, vol van alle bedrog en godloosheid, zo als hy tegen Simon den Tovenaar zei.
Ik heb u, daar ik God nog voor dank, gewaarschuwt. Wat zou ik my anders nu bezwaart gevoelen! Maar gy zaagt my aan voor hunne Vyandinne, en ik vond geen ingang tot uw verbystert hart. De Here zelf moest u uwe zonden voor oogen stellen. Gy waart gierig, onrechtvaardig, boosaartig, nydig; gy deedt uw eige Zusters Dochtertje te kort. De gierigheid zou u voor altoos bedorven hebben; want gy waart gerust in uwe ongerechtigheden; men maakte u wys, dat dit uwe Koningszonde was; dat gy zo iets moest hebben, om u laagjes te houden; zo een Engel Satanas, die u sloeg. Hoe meer gy afweekt van het kenmerk eens waren discipels des Heren, hoe meer men u wys maakte, dat gy by Jezus waart.
Om u tot bekering te brengen, ontneemt de Here u dat goed, en wel door uwe geveinsde Vrienden. Gy hadt met Gods oude Volk twee ongerechtigheden begaan. Hem, den Springader des levendigen Waters, hadt gy verlaten, en u zelf gebroken Bakken uitgehouwen, die geen