echter wel, dat ik, als Leeraar der Augsburgsche Confessie, niet zeggen kan: Trouw eene Gereformeerde Vrouw. Ik denk op dit stuk, zo als alle gematigde lieden denken; doch wat zal ik zeggen?
Ik heb reeds aan uwen Vader geschreven; ik hoop, dat hy zich nog zal bedenken: myn woord heeft toch by den eerlyken wonderlyken man veel invloed. Niemand omhelst met meer genoegen de Harssenschim, van alle Protestanten nog eens verëenigt te zien; hoewel ik meen te moeten zeggen, dat dit niets dan een Harssenschim zy. De kragt der vooröordelen is sterk; de zeer uit elkander lopende belangen der menschen zullen niet minder arbeiden, om deeze harssenschim nimmer in eene waarheid te veranderen. De dwaze denkbeelden, die velen hebben van Godsdienst en Geloof, zyn ook niet zeer geschikt, om zo eene verëeniging uit te werken. De manier van Prediken, die yder in zyne byzondere Kerk, (ik spreek van verre het grootste getal,) volgt, is weinig aanleidelyk om die hoop te vervullen. Zo lang de Leeraars des Euangeliums niet meerder op een deugdzaam leven, dan wel op het vast houden van byzondere begrippen aandringen, zo lang men gematigde Predikanten valsche Broeders, of schandelyk Onverschilligen noemt, zullen wy deeze verdeeltheden blyven bejammeren.