Honderd-agttiende brief.
De Heer Hendrik Edeling aan den Heer Jan Edeling.
Myn heer, hoogst ge-eerde vader!
De zaak, die my, volgens uwe altoos geëerde orders, hier zo vele dagen gehouden heeft, is naar uwen wensch volkomen afgedaan. Ik vleije my, dat gy genoegen zult nemen in den yver, dien ik heb aangewent, om het dermate te dirigeren, dat ik u rekenschap van alles doen kan.
Mag ik nogmaals de vryheid nemen om te zeggen, dat myne liefde voor Juffrouw Burgerhart gegront is op de braafheid van haar hart, en dat ik volmaakt ongelukkig zyn zal; indien zy de myne niet wordt? Wat men ook moge uitstrooijen, zy is, en verdient te zyn, het voorwerp myner hoogste achting; en zy deelt nimmer in andere vermaken, dan die betaamlyk zyn, noch verkeert met menschen, die, om een slegt karakter, behoorden vermyt te worden.
Gy weet, myn altoos geëerde Vader, met welk eene blymoedige onderwerping ik alle uwe