Honderd-twaalfde brief.
Mejuffrouw Cornelia Slimpslamp aan Mejuffrouw Zuzanna Hofland.
Lieve vriendinne!
Daar heb ik, als ik het alles nareeken, zo een twee dagen en drie uuren in de magt des Satans geweest: hy gaf my die godloosheid in. Hy heeft my verleit. Och Zusje, Zusje! ik ben gevallen: ik ben wanhopig, ik ben elendig. Die duizend-konstenaar was het, die my dien gruwelyken brief deedt schryven. Zo heb ik te veel op eigen kragtjes vertrouwt, och ja! mogt ik er maar door geraakt zyn, en nooit weêr op my zelf vertrouwen, ô! Het ging my, zo als de Eerwaarde van der Kwast plagt te zeggen: de Conscientie is de Klapperman uit de hartestraat, die de menschjes waarschuwt voor den brand van de Hel. Gelukkig, dat myn oude mensch niet te diep was ingeslapen; och! dat was regt dierbaar.
Verbrandt toch alles, om der Vromen wille. Gy kent de diepten des Satans. Mag ik mor-