Hoor, Pastoor, ik ben Luters, en dat, wil ik, zullen myn jongens ook zyn, of 't zal er vreeslyk houden. En die Bram is nog al heel wys met zyn Meisje! Ik zou nog, met myn beste pruik op, en den nieuwen zwarten rok aan, heel beleeft moeten vragen, of ik de eer mogt hebben.... weg.... weg!
Ik heb haar ook in een Herberg gezien, met nog twee wilde Knapen, en een andere Juffrouw. Hoor, ik zal 't nooit toestaan: ik wil geen vreemt goed in Luters erfdeel; dat's maar uit. Geef my nu raad: wat moet ik doen? Schryf my eens, Broêrtje, hoe u dit klugtje van Heintje bevalt? Groet de Pastoorsche, die my ook altyd ligt te katechiseeren: ja, ik ben maar te goed.
Blyve met grote achting,
Uw Eerwaardes Dienaar, Vriend en Broeder,
Jan Edeling.