Honderd-zesde brief.
Mejuffrouw Sara Burgerhart aan den Heer Abraham Blankaart.
Myn heer, zeer geachte en beminde voogd!
Myn pligt eischt, dat ik u het volgende melde. De Heer Hendrik Edeling heeft by my aanzoek gedaan. Indien ik immer van staat verander, verdient hy my daar toe te doen overgaan, of ik verdien hem niet; maar ik heb geen zin in voor eerst hier toe te besluiten: Nog geen twintig jaar, en zo volmaakt gelukkig als ik nu ben! Ik heb echter billyk geöordeelt u, die my als een Vader bemint, dit te zeggen; uwe goedkeuring had ik reeds: Myn verlangen naar uwe komst is zo groot, dat ik die niet kan uitdrukken. De waardige Vrouw groet u met achting, en ik ben, met een dankbaar hart,
Uwe gehoorzame Pupil,
Sara Burgerhart.