Hondert-vyfde brief.
Mejuffrouw Sara Burgerhart aan den Heer Hendrik Edeling.
Wel-Edel heer!
Myne achting voor u moet wel zeer ongegront zyn, indien ik ooit reden heb my te beklagen over het schryven deezes Briefs. Dit stel ik onder het onmooglyke; ik zal des, in dit opzicht, aan uw verzoek voldoen.
Zie my voor zo eene Beuzelaarster niet aan, dat ik my niet zoude verëert achten met de gevoelens, die gy voor my betuigt. Waarlyk, myn Heer Edeling, ik zie zéér wél, dat gy verdient met onderscheiding behandelt te worden. Indien gy niets meerder begeerde dan myne vriendschap, zeer weinig zoudt gy meer te wenschen hebben! Doch ik zoude u onëdelmoedig behandelen, indien ik u reden gaf om te denken, dat ik in u iets anders dan eenen Vriend beminde. Het zal my, in dat karakter, hoogst aangenaam zyn u weêrom te zien; want ik ben met byzondere hoogachting,
Uwe Dienares,
Sara Burgerhart.