Honderd-vierde brief.
Mejuffrouw de Weduwe Spilgoed aan den Heer Hendrik Edeling.
Waarde heer.
Het stout Meisje! Zy gaat te veel uit, maar kan ik dat beletten, daar ik weet, waar en met wien zy gaat? Wees echter gerust! Zy verdient alle uwe achting, zo wel als alle uwe liefde. Zy is bezig een Brief aan u te schryven Ik geloof niet, dat gy meer verlangt om dien te zien dan ik. Zy heeft met my over u gesproken. Gy zult zeker, ken ik haar wél, eens de gelukkige man zyn. Zy heeft uw aanzoek aan haren Voogd geschreven; zy heeft uw Vader gezien, maar hy heeft de eer niet, zegt zy, van haar te behagen: 't Is een norschzwart kykent man. Gy weet zy spreekt, zo als 't haar voorkomt? Ik hoop, dat zy de bedenkingen uws Vaders toch nimmer hore.... Ik heb den Brief gelezen, zy gaat hem cachetteren: ik sluit deezen, om hem met den haren te kunnen verzenden.
Ik ben uwe Vriendin,
M. Buigzaam, Wed. P. Spilgoed.