| |
| |
| |
Honderd-tweede brief.
Mejuffrouw Aletta Brunier aan Mejuffrouw Sara Burgerhart.
Myne allerliefste Burgerhart!
Het vermaak, dat gy my door uwe lieve Brieven toebrengt, kan alleen door uw byzyn overtroffen worden: Uw gesprek met onze Moederlyke Vriendin behelst zo veel leerzaams, dat ik het meermaal herlees. ô, Myne Liefde, hoe gelukkig zyn wy, dat wy gemeenzaam verkeeren met eene vrouw, die wy eerbiedigen om haar verstand en deugd, en beminnen om hoedanigheden, die haar tot een Engel verheffen! Laten wy toch ons voordeel doen met zulk een geluk.
Gy geeft my in uwen eersten Brief een aartig streekje: weet ik ook juist de geheime historie van uw hart? Agterhoudentheid is, heb ik wel gehoort, der vriendschap zeer nadelig: ik ben het niet; waarlyk, Lief, ik ben niet agterhoudent; doch de geheime historie van myn hart is zo onbetekenent, en ik heb zo weinig de gaaf, om een beuzeling wél te verhalen, dat ik nog nooit durfde ondernemen, u daar mede lastig te zyn.
| |
| |
Ik vind echter zo veel vermaak in aan u te schryven, nu ik toch uw lief gezelschap derf, dat ik u, zo kort my doenlyk is, alles zal mededelen, wat my onmiddelyk betreft.
Myn Vader was, in zyne Negotie, jaren agterëen gelukkig. Myne Moeder, een vrouw van fatsoen, hadt veel verstand en goede hoedanigheden; doch kende, schynt het, de waarde van het geld niet. Onze Huishouding was pragtig, zonder du Ton te zyn. Het is niet dan met droefheid, dat ik u moet zeggen, dat myne Moeder weinig luisterde naar de wyze en verstandige reden, die myn Vader hier dikwyls met haar over voerde. Onverwagt breekt er, ik meen te Bern, in Zwitzerland, een Kantoor. De Negotie is een schakel. Myn Vader leedt eene considerable schade, doch was echter in staat om te betalen; maar onze levenswys moest noodzakelyk veranderen. Myne Moeder begreep het zeer duidelyk, en kan het niet beletten. Koets en Paarden wierden verkogt; men dankte de Boojen, op twee meiden na, af, en wy vertrokken naar Buiten, alwaar myn Ouders een fraaijen tuin en een goed huis hadden. Deeze vermindering trof myne Moeder dermate, dat zy van verdriet aan 't kwynen sloeg, en binnen het jaar stierf. Ik was toen veertien, en Cootje twaalf jaar. Myn Vader was zeer bedroeft over zyne Vrouw, die zeer veel goe- | |
| |
de, en geen slegte kwaliteiten hadt; jammer dat zy in een pragtig leven zo veel geluk gestelt hadt, dat het gemis dáár van haren dood verhaaste!
Myn Vader was de vriend zyner kinderen: wy waren al zyn vermaak; wy hadden geen ander meester dan hem, nu hy afgezondert buiten leefde. Over zyne Godsdienstige begrippen kan ik niet oordelen; hy leerde ons niets dan weldoen, en het Opperwezen te eerbiedigen. Zyn gedrag was geregelt, zyne liefde uitgebreit boven zyn vermogen om wel te kunnen doen. Elk, die hem kende, achtte en beminde hem.
Onder de speelmakkers van myn Broeder was een jongeling, die my, nog voor ik zestien jaar was, al zo nu en dan eens zeide, dat hy my beminde. Alle die kleine vermaken, waar op ik gezet was, waren ook die, die hy uitkoos. Hy was een jaar of vier ouder dan ik, en hadt niets in zyn gelaat of manieren, dat my van hem afkerig maakte. Eindlyk nam hy eene gelegenheid waar, om my te verzekeren, dat zyne liefde voor my bestendig was; hopende, dat ik, zo hy zulks verdiende, hem niet altoos ongunstig zyn zoude.
Myn Vader was veel te oplettent voor zyne kinderen, om niet gemerkt te hebben, dat de jonge Heer van S. my met meer dan algemene
| |
| |
beleeftheid behandelde. ‘Letje! zeide hy eens op eenen avond dat ik met hem in het Boschje wandelde, Letje! ik moet u iets vragen. Gy weet, dat ik uw vriend ben: vrees des niets, antwoordt my openhartig. Heeft van S. u niet meermaal gezegt, dat hy u beminde? spreek, myn meisje!’
Ik. U de waarheid te verbergen zou in my onvergeeflyk zyn, om dat ik niet te vrezen heb voor de strenge bestraffingen myns liefhebbenden Vaders. Ja, hy heeft het my, en wel by herhaling, gezegt.
Vader. En wat heeft myne Letje daar op geantwoort?
Ik. Niet veel: ik geloof, dat alle jonge Heren zulke dingen tegen de Meisjes zeggen.
Vader. Bemint gy hem stilzwygende?
Ik. Ik vrees, dat ik het niet kan ontkennen: hebt gy, myn lieve Vader, iets tegen van S.?
Vader. Niets het allerminste; ofschoon ik niet toesta, dat hy braaf deedt, dat hy uw hart buiten myne toestemming poogde te verkrygen: maar ik ben niet gewoon alles van de zwartste zyde te zien; dit kan ik nog zo heel streng niet straffen.
Ik. Geloof my, myn lieve Vader, dat van S. u bemint en eerbiedigt; dat hy zeker geen oogmerk heeft, om u te beledigen. Gy zyt im- | |
| |
mers niet boos op van S.? Gy hebt immers niets tegen hem?
Vader. Zó weinig, dat, indien ik u eene tamelyke stuiver goed konde mede geven, hy veel kans hadt, om myn Schoonzoon te worden: doch dit is zo niet; en, dewyl hy insgelyks zeer misdeelt is van de goederen der Fortuin, eischt myn pligt, dat ik u verbiede, u verder met hem in te laten. Hoe wilt gy, dat ik hem dit zeg, of dat gy dit doen moet?
[Nu voelde ik voor 't eerst, dat hy my dierbaar was: ik moest van hem afstaan, en dat wel op bevel van een Vader, die my te lief hadt, om myne dwaasheid goed te keuren.]
Ik. Myn lieve Vader, zou het dan voor van S. onmooglyk zyn, om zich iets te bezorgen, waar door deeze zwarigheid eens wierdt weggenomen?
Vader 't Is niet onmooglyk, hoewel er weinig waarschynlykheid by is; en al was dit eens zo, dan zal hy jaren agterëen moeten arbeiden, om in staat te zyn voor eene huishouding te kunnen zorgen. - Vlei u niet, myn kind: geloof uw Vader, die alleen uw geluk bedoelt; breek uwe conversatie met den Heer van S. af, voor het u al te smartelyk zal vallen. Gy zult my eens bedanken voor de vermaningen, die ik u thans geef.
| |
| |
Ik. ô Twyfel niet, of ik u dankbaar ben! Terwyl wy dus zaten te redeneeren, kwam van S. het Boschje inwandelen; doch, myn Vader ziende, meende hy ongemerkt heen te gaan, doch die riep hem toe: ‘hoe nu, zyn de jonge lieden bang voor my? dat is meer dan ik weet.’ Van S. tradt toe, en myn Vader vervolgde:
Gy komt regt van pas, myn Heer. Ik sprak met myne Dochter over u: ik weet, dat gy voorgeeft haar te beminnen; maar, zo gy haar waarlyk beminde, dan zoudt gy zulk een jong onnozel meisje geene denkbeelden tragten te geven, die haar haar geheel leven ongelukkig kunnen maken.
Van S. Uwe beschuldiging is zwaar: doch ik hoop, dat gy my niet voor een schurk houdt, myn Heer Brunier?
Vader. Indien ik u dáár voor hieldt, dan zou ik u de eere niet aandoen, u op deeze wys te behandelen. Ik houde u alleen voor een onbedagt jongeling, die, zonder te letten op de omstandigheden, waar in gy u bevindt, en waar in Letje is, de neiging van uw hart gevolgt hebt. Anders zoudt gy zeker, liever dan myn kind aan armoede en elende bloot te geven, die neiging bestreden, overwonnen, ten minsten verzwegen hebben. Dit is nu zo; er is geen redres aan; ik vergeef het u, op deeze voorwaar- | |
| |
de, dat gy myne Dochter mydt, en op geenerleie middelen bedagt zyt, om haar immer over eene dwaze drift te onderhouden. Omhelst elkander voor het laatst. Ik zal dat toestaan: maar, wees verzekert, dat ik u en myne Dochter te veel bemin, om u niet te beletten in uw ongeluk te lopen. Had ik middelen, gy zoudt my een waardig Zoon kunnen worden: Ik heb niets voor u, dan dit lief meisje, en gy kunt immers niet hopen, dat ik haar zal afstaan aan een' man, die met haar gebrek lyden zou? Bedien u van myn raad: zoek uw Fortuin; de beide Indiën staan voor u open. Uwe familie kan wel iets voor u doen; en maak, dat ik, met myne stervende lippen, zo wel voor u als myne beide kinderen, de Godheid om haren zegen kan bidden. Van S. viel myn Vader om den hals; hy kon geen woord spreken van aandoening; hy kende myn Vaders karakter; hy beminde hem met achting; hy moest alles toestemmen, en echter hy beminde my zo zeer! Ik was ontroert: maar het denkbeeld van pligt en de onbepaalde liefde, die ik voor mynen Vader voelde, stelde my in staat om tegen van S. te zeggen, dat de redenen myns Vaders op my zeer veel vermogen hadden, en dat het denkbeeld, van hem een eenige droeve traan te zullen kosten, my overhaalde, om myn Vaders wyzen raad te volgen; hem vermanende, om
| |
| |
insgelyks zo te doen: toon, dat gy my bemint, zeide ik, nu kunt gy het doen.
Van S. Ik zal! ik moet! maar, zo ik u niet spoedig verlaat, vrees ik, dat myn hart myne reden te sterk zal worden. Vaarwel, myne Letje! hy, die u niet gelukkig maken kan, zal u ten minsten niet met hem ongelukkig maken.
Hy omhelsde my, omhelsde myn Vader, kuste hem, hem belovende, naar zynen raad zich te zullen gedragen. Myn Vader was sterk bewogen. Hy drukte den braven van S. de hand, en zei alleen: denk, dat ik u als een vriend behandel: wees gelukkig. Van S. haastte zig weg.
Nooit, myne Saartje, was myn Vader zo over my voldaan; en wat is er toch strelender voor een gehoorzaam kind, dan de goedkeuring eens Vaders, die nooit iets toestemt of weigert, dan uit liefde voor zyne kinderen?
Het koste my echter onuitdrukkelyk veel, en deeze pligtmatige handelwys omtrent mynen Vader was de eerste, die my smartelyk viel. Ik stortte dikwyls stille tranen, ook als ik my, uit overtuiging, geheel onderwierp aan zyn bevel.
‘Gy hebt geschreit, Letje, zeide hy eens. Ik hoef u de reden niet te vragen. Uwe tranen bedroeven my, maar ik eisch het onmooglyke niet: gy zyt jong, gy zyt gevoelig, gy ontdekte niet, dat gy van S. beminde,
| |
| |
vóór gy hem moest afstaan: zo gy echter het zo verre brengen kunt, dat gy uwe blymoedigheid, uwe gerustheid herkrygt, hoe gelukkig zal dan uw Vader zyn!’ Van S. vertrok naar Oostindiën, in qualiteit van Onderkoopman, en nam door een Brief afscheid van myn Vader, en my: wy hoorden, dat hy reeds op den weg was om zyn fortuin te kunnen maken, toen hy, te Batavia, aan eene hete ziekte overleedt. Deeze aandoenlyke tyding kregen wy, toen myn lieve Vader krank werdt. Hy lag agt maanden, stondt veel uit, en het denkbeeld, dat hy zyne twee kinderen met weinig middelen, en in 't gevaarlykst huns levens agter liet, doorgriefde zyn hart, dat anders los van deeze Waereld was. Myne Tante was ons wel genegen, maar zy hadt zelf een talryk huisgezin: en Ooms karakter kwam zo weinig overeen met myn Vaders, dat de genegenheid van dien kant zeer gering was. Cootje en ik hielden altoos zo veel van elkander, als wy nog doen; onze liefde voor den besten der Vaderen smolt onze harten als tot een. Ik deed niets dan den lieven man oppassen, gezelschap houden, nu en dan hem voorlezen, en Cootje kwam zo dra niet van zyn Kantoor, of kleedde zich uit, en bleef by hem, hem op alle wyzen tonende, hoe dierbaar ons zulk een Vader was. Myn Vader hadt een Vriend, eenen Heer Helmers; aan dien Vriend
| |
| |
beval hy ons: 't is met my gedaan, myn Vriend, en alles is wel; maar deeze lieve kinderen! ik denk niet, dat er na myn dood ƒ30,000. zal overblyven. Wat zullen zy daar mede beginnen; en wie zal, dit gaat my wat dieper ter hart, myne kinderen bestieren, ten goeden leiden, gelukkig helpen maken? Ik, zeide de bedroefde Helmers. Deeze jonge lieden neem ik voor my: de Vriend huns Vaders is ook hun Vriend. Myn Vader zag hem, zag ons aan, drukte Helmers de hand, en stierf. - Zeker hadt dit troostent berigt te sterk gewerkt op zyn verzwakt hart.
Laat ik, alles overstaande, u alleen maar zeggen, dat de Heer Helmers meer deedt, dan hy belooft hadt; en nog heden hebben myn Broeder en ik de grootste verpligting aan deezen waarlyk alleredelmoedigsten man. Hy betuigt ook altoos, dat hy over ons voldaan is. Hy woont op zyn Buitenplaats naar den kant van Utregt, en komt zelden in de stad: doch nooit komt hy hier, zonder my te komen bezoeken; en, zo gy 't niet wist, zoudt gy denken, dat die man myn Vader was.
Zie daar, Liefde, daar hebt gy nu de geheime Historie van myn hart. Daar is voor niemand, dan voor eene Vriendin, iets intressants in. Ik herhaal het nog eens: ô! wat verlang ik om weêr by u te zyn! Hoe verlang
| |
| |
ik naar het leerzaam byzyn van de lieve Juffrouw Buigzaam! Hoe vaart Lotje? Hoe hebt gy 't met onze Hartog? Komt R. nog wel eens aan? Vooral, ziet gy den Heer Hendrik met onderscheiding? Hoe vaart uwe Vriendin Willis, en hoe de Heer Blankaart? Zoudt gy niet zeggen, dat ik in geen jaar iets van u vernam? Schryf toch, myne lieve Burgerhart, en geloof, dat gy teder bemint wordt door
Uwe
Letje Brunier.
|
|