dan dat zy van de publycque Kerk is. Onderneemt gy zulks, dan kan Hendrik u voor den Rechter roepen, en zyt verzekert, dat hy daar de vryheid zal krygen, om haar te trouwen.
Ken ik echter myn weldenkenden Broeder, ken ik den eerbied en de liefde, die hy voor zynen braven Vader heeft; dan zal hy tot dit heftig middel zyn toevlugt niet, dan daar toe gedrongen, nemen.
Laat het my eenmaal vrystaan, myn geëerde Vader! u te vragen, of uw mishagen in deeze jonge Dame gegront is. Hebt gy iets tegen hare Familie, of tegen haar zedelyk karakter? Ik vertrouw, neen; myn Broeder heeft die jaren en die bedagtzaamheid, die hem in staat stellen, om eene goede keuze te doen. Nimmer heeft hy, in het onërvarenste zyner jeugd, reden gegeven, om hem van de minste losbandigheid te verdenken: en zou hy nu, nu hy dien tyd agter zich heeft, zich zo verre vergeten, dat hy een meisje beminde, en wel met het zuiver oogmerk, om haar te trouwen, die zyn verstand en hart beide tot onëer strekte? Nimmer geloof ik dit. Mag ik u des bidden, maak hem niet ongelukkig; spaar u zelf nodeloos en u zo nadelig verdriet: Besluit er toe! Laat uw ouderdom in ruste en vrede ongestoort voortglyden. Mag ik u ook herinneren, dat Hendrik van een eens wel en dóórdagt besluit