zo yverig, of hy een regte Waereldling was. 't Mogt er niet af met my te praten; een ware Demas, die deeze Waereld lief heeft. Styntje zat te naaijen, en was wel stichtelyk gekleet, maar 't scheen zo geen hartewerk te zyn; en daar was zo tusschen Styntje en my niets aantrekkents. De meid stondt een Waschketel te schuren, even of zy geen ziel te verliezen hadt. Er viel ook nog iet voor, dat my elendig stootte. De meid brogt een pot met Soep, en een papiertje, daar zeker geld in was, by een Kraamvrouw, in haarlui Kelder, en dat Wyf was Paaps: denk eens, Paaps was zy! Toen dagt ik, jy bent een regte Martha, en meer niet. Maar Styntje sprak niet veel, en ik ging weg, om nooit er een voet weêr te zetten. Zo je nu het waarlyk nog met de goede zaak meent, en wat doen durft, om dat alles voor en om ons is, dan moet je maar met eede verzekeren, dat jou Zuster, op heur sterfbed, jou het geld heeft toegezegt, 't zy Sara by u bleef of niet. Wil je dat niet doen, dan moet je my niet om raad vragen. Blyf dan by je eigen droggronden, en vaarwel.
Cornelia Slimpslamp.