Twee en negentigste brief.
De Heer Hendrik Edeling aan Mejuffrouw Sara Burgerhart.
Myne waardste!
Ik ben tweemaal vergeefsch aan uw huis geweest. Eens waart gy met den Heer R. naar de Comedie, en nu zeide Frits, hadt hy u en de waardige Vrouw naar de Fransche Kerk gebragt. Hoe smart my deeze te leurstelling! Ik moet, voor ettelyke dagen, om zaken van veel aangelegenheid van huis; en hoe vurig verlangde ik, om in persoon afscheid te nemen van u, die ik teder en met de grootste achting bemin; van u, die my eene my dus lange onbekende neiging hebt ingeboezemt! Ik moet vertrekken, de paarden worden reeds gezadelt. ô Mogt ik durven hopen op de gunst van haar, die my dierbaarder is dan myn leven! Indien ik niet voorzag, dat wy beide gelukkig zouden zyn, ik zou u niet lastig vallen met myne bezoeken. Maar, helaas! ik vrees, dat ik de man uwer verkiezing niet ben! - niet worden kan: evenwel, gy verëert my met uwe achting; gy noemt my uw vriend. Hemel!