Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart
(1782)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 382]
| |
Myne liefste Saartje!Ik ben wel, en gelukkig hier aangekomen; daar is niets onderweeg voorgevallen. Tantes Kamenier kortte my fraai den tyd, en wy reden de Plaats op, voor ik het wist. O, myne Tante is eene allerbraafste Vrouw, in duizend opzigten! Zy ontfing my met tederheid; zy is myn Vaders eenige Zuster. Neef Jan is om zyn Broêrtje, die te Warmond school ligt. Oom komt morgen; zo hy kan, schryft hy: Ik ben vroeg opgestaan, om aan u, myne waarde, ongestoort te kunnen schryven. Het viel my zeer moeilyk, u, schoon maar voor eenige dagen, te verlaten: veel liever zou ik t'huis gebleven zyn; hoe gaarn ik ook by myne vriendelyke Tante, en op haar Buiten, ben. Wat is het eene lastige aandoening te moeten denken, ook deezen dag zie ik myne Vriendin alweer niet! ik zal van avond niet met haar praten! Zeg my, lieve Burgerhart, | |
[pagina 383]
| |
wat is toch vriendschap? Is zy dankbaarheid? Neen, want vóór ik nog verpligting aan u had, beminde ik u met voorkeur. Ik weet niet, wat zy is; maar wel, dat zy zo aangenaam voor myn hart, als voordelig voor myn verstand is. Tante zegt, dat ik zeer in myn voordeel verandert ben. Ik ben overtuigt, dat dit wáár is, maar tevens dat ik u, myne lieve Burgerhart, daar voor, als ook onze uitmuntende Buigzaam, alle erkentenis schuldig ben. Dit zeide ik ook aan myne Tante; die u gaarn, wel zeer gaarn, hadt Buiten verzogt; maar, zei zy: ‘myn oudste Zoon is met de Vacantie t'huis, en ik hoor, dat de Heer Blankaart zo wys met haar is; nu, zy meriteert het ook, dat zie ik wel.’ Ik wensch Neef Jan op honderd mylen, (ten minsten heel te Utregt,) om dat hy my berooft van uw byzyn. Hy vroeg naar u, en zei, dat hy met zeer veel achting van u door zekeren Heer hadt horen spreken. Ons Buitenleven is geheel voor den merididiaan, zeit Hartog zo niet? der stad berekent. Oordeel, hoe my dat smaakt! Tante is, in dit stuk, en in dit stuk ook alléén, du Ton. Wy spelen even goed als in de stad. Wy zyn comme il faut, van s' ochtends, en in den namiddag maken wy ons twede Toilet. ô Saartje, en dat in zulke heerlyke dagen, en op een plaats, die geheel-en-al Buiten is.... | |
[pagina 384]
| |
Uwe confidence nopens den Heer Hendrik verheugt my! Gy verdient zo een uitmuntent man. Hy verdient u ook; maar gy zult ons immers niet spoedig verlaten? Zyne bedaartheid kan hem niet nadelig zyn by eene Dame, die zulk eene statige Juffrouw Willis tot hare vriendin verkoos. Ja, Saartje, 't is toch verdrietig voor my. U bemin ik met een onverdeelt hart: ik heb geene vriendin dan u; en dat Naatje heeft zo veel deel in uwe genegenheid, dat er voor arme Letje niet veel overschiet. Evenwel dit is niet redelyk van my; ik weet, dat Juffrouw Willis den voorrang verdient boven my, die niets ten uwen nutte kan aanbrengen, of heeft aantebieden dan een hart, dat geheel vriendschap voor u is. Ei lieve, laat Cootje my eens schryven, of hy ook betert in dit stuk; ik moet het weten. Myne Tante heeft een paar mandjes, met fyne vruchten, zelf ingepakt, om die aan de waarde Juffrouw Buigzaam te zenden: hoe veel achting heeft zy voor onze Moederlyke Vriendin! Groet onze Lotje: hier is een doosje met aartige schelpjes voor haar, om by hare andere snuisteryen te doen: zy zal er zó mede in haar schik zyn. Ik heb uw Almanakje stilletjes tegen het myne verruilt, om toch iets van u te hebben; het myne ligt in het groene kistje op ons Toilet. Hoe dikwyls doorblader ik het, | |
[pagina 385]
| |
nu onder dit, dan weêr dat voorwendzel. Zulke beuzelingen laten geen confidence toe; maar zo wy alles, wat onze inbeelding in waarde aan duizend dingen byzet, daar afnamen, hoe veel duizend dingen zouden dan geen beuzelingen zyn. Vaarwel, myn dierbare, hartgeliefde Vriendin! Hoe verlang ik om u weder te zien! Doch ik moet niet ondankbaar zyn. Myne Tante maakt u haar compliment, en hoopt de eer te hebben, om u deezen Zomer nog eens te zien.
Altoos de uwe, Letje Brunier. |
|