geloof, dat gy 't zo kwaad niet meent; maar die Benjamin, die Benjamin! Lees jy in Gods woord; en zie dáár in, hoe of het met je staat; of je ook de Gierigheid nawandelt? Of je met Zacheus vier dubbelt wilt weder geven, het geen gy uw Nicht, naar uw eigen verhaal, al hebt te kort gedaan? Kyk, ik moest je dat zo eens in vriendelykheid zeggen.’ Ik begon te wenen. ‘Kom, zei ze, daar is de Here nu weêr zo goed, en geeft je gelegenheid om te kunnen tonen, of gy Hem lief hebt. Ik kom hier om een liefdegift voor een arm, ongelukkig huishouden!’ Ik vroeg, of de menschen van ons Volk waren? ‘Daar oordeel ik niet over, zei zy; en zo zy 't nog niet zyn, kunnen zy er toe gebragt worden.’ Ik was zo bewogen, dat ik haar een Driegulden gaf; en zy lag er terstond een Ryër by. Ik werd beschaamt; want ik geloof, dat Styntje het niet ruim heeft. Toen ging zy weg, en wenschte my vrede.
En nu weet ik niet, hoe of ik sta. Styntjes woorden waren niet verwerpelyk. Ik las daar in Matthewis V. En het werdt my hoe langer hoe klaarder, dat Styntje gelyk hadt. Toen werd ik zo beangst, dat ik myn toevlugt nam tot Komries, Ware en valsche Genade, en Draaimannius, Gevaarlyke Letterknegt. Ik hoop niet, dat ik my bezondig, maar ik heb nu en dan zo een agter-